1995 - 1999

Vragen voor de Minister van Binnenlandse Zaken, Johan Vande Lanotte

11 June 1996

Vraag om uitleg over het beleid inzake politiezones

Vraag

De heer Caluwé (CVP). ­ Mijnheer de Voorzitter, op 4 april heeft de Senaat de aanbevelingen goedgekeurd die de commissie voor de Binnenlandse en Administratieve Aangelegenheden met betrekking tot het beleid inzake de interpolitiezones had geformuleerd.

Ik acht het nuttig nu, twee maanden later, de minister te ondervragen over de uitvoering van deze aanbevelingen, te meer daar hij de voorbije weken twee omzendbrieven heeft gepubliceerd die op deze materie betrekking hebben.

Mijn eerste vraag gaat over een toezegging die reeds diende uitgevoerd te zijn vóór de commissie begin april haar aanbevelingen formuleerde. Het gaat met name om het wetsontwerp op de zeggenschap van de burgemeester over de rijkswacht. Ik heb over deze aangelegenheid trouwens reeds op 14 november 1995 een vraag om uitleg gesteld en kreeg toen als antwoord dat er vóór 1 januari 1996 ter zake een wetsontwerp zou worden ingediend.

Ik kan begrijpen dat een ontwerp enige vertraging kan oplopen, maar we zijn nu reeds zes maanden verder. Het is dan ook de hoogste tijd om die belofte te realiseren. In de omzendbrieven ontwaar ik echter twee redenen om te vrezen dat deze materie nog verder vooruitgeschoven wordt.
In de ene omzendbrief, IPZ 4, is sprake van de oprichting van een begeleidingscomité waarin ook de burgemeesters zitting hebben. Dat de burgemeesters bij de beleidsvorming worden betrokken, is nieuw. Ik juich dit toe, al zal er van een intense opvolging van het beleid nauwelijks sprake zijn aangezien het de bedoeling is het begeleidingscomité slechts twee keer per jaar te laten vergaderen. Of gaat de minister ervan uit dat het comité meer zal vergaderen ? Hopelijk wacht men nu niet tot het begeleidingscomité vlot functioneert om dan advies te vragen en binnen een jaar eventueel een wettelijke regeling te treffen.

Omzendbrief IPZ 3, van 7 mei, handelt over het ontwerp van veiligheidscharter. De onderhandelingen die eerlang zullen aanvatten, moeten leiden tot de goedkeuring van het veiligheidscharter uiterlijk in maart 1997. De burgemeesters spelen daarin een essentiële rol, maar zij verkeren nog helemaal in het ongewisse aangaande de wettelijke middelen waarover zij ten aanzien van de rijkswacht in de toekomst zullen beschikken. Het is dus onmogelijk veiligheidscharters te realiseren.

Er wordt in de omzendbrieven zelfs geen mogelijke wetswijziging in het vooruitzicht gesteld betreffende het gezag ten aanzien van de politiediensten. De betrokkenen vernemen dit wel via de pers, maar niet via officiële documenten.

Graag vernam ik ook van de minister hoe het staat met de uitvoering van de andere aanbevelingen die de commissie heeft geformuleerd. Ik denk hierbij aan de harmonisering van de opleiding en het statuut van de verschillende politiediensten. Eén specifiek aspect, dat ook te maken heeft met de omzendbrieven, betreft het ontwikkelen van objectieve criteria voor de vastlegging van de inbreng van de rijkswacht in de interpolitiezones.
De minister zelf heeft de noodzaak daartoe onlangs nog kunnen vaststellen door het incident met de burgemeester van Moeskroen, de heer Detremmerie, die in de overtuiging leefde dat Vlaanderen meer rijkswachters ter beschikking heeft dan de andere gewesten. De minister heeft daarop terecht geantwoord dat het omgekeerde het geval is. Tegenover één rijkswachter staan er in Wallonië namelijk 657 inwoners, in Brussel 806 en in Vlaanderen 969. De spreiding gebeurt wel erg arbitrair. Er zijn geen objectieve criteria. Daardoor krijgen sommigen ten onrechte de indruk dat zij benadeeld zijn. Objectieve criteria zijn dus nodig, niet alleen om de huidige scheeftrekkingen uit de wereld te helpen, maar ook opdat iedereen precies zou weten waarop hij recht heeft.

Deze zaak wint nog aan belang door het feit dat in de veiligheidscharters expliciet moet worden ingeschreven hoeveel rijkswachters er per interpolitiezone worden ingezet. Dit zal zonder twijfel aanleiding geven tot discussie. De burgemeesters zullen natuurlijk hun interpolitiezone willen vergelijken met de andere en niet weinigen zullen zich erover beklagen dat hun gemeente meer eigen middelen moet inzetten dan andere. In het verleden hebben wij de politiebezetting voor de gemeenten goed uitgewerkt. Ik dring erop aan dat dit nu ook snel voor de rijkswacht zou gebeuren.

De heer Goris (VLD). ­ Mijnheer de Voorzitter, ik sluit mij volkomen aan bij wat de heer Caluwé daarnet heeft gezegd. Ik herinner eraan dat wij over dit onderwerp de voorbije maanden reeds herhaaldelijk hebben gediscussieerd en dat de minister vorig jaar al een wijziging van het statuut van de burgemeesters in het vooruitzicht heeft gesteld. Niet alleen diens relatie met de rijkswacht, maar ook zijn rol als hoofd van de politie moet immers worden herbekeken. Wat er nu precies moet worden verstaan onder « zijn gezag over » en « zijn leiding aan » het gemeentelijke politiekorps, moet opnieuw correct en vooral meer precies worden ingevuld. Dit is vooral belangrijk voor burgemeesters van kleinere gemeenten, waar zich nog al eens conflicten tussen de burgemeester en de hoofdveldwachter of commissaris voordoen. Heel wat burgemeesters dringen trouwens zelf ook op deze herziening aan.

Bij de uitwerking van de interpolitiezones moet natuurlijk ook de verhouding van de burgemeester tot de rijkswacht duidelijk worden bepaald. Dit probleem zal in de nabije toekomst trouwens meer en meer aan de oppervlakte komen. De VLD-fractie heeft de interpolitiezones tot nu toe altijd verdedigd en zal dat blijven doen, te meer daar zij op een aantal plaatsen reeds met goed gevolg in voege werden gebracht. Die goede resultaten zijn echter vooral het gevolg van veel improvisatie en van de goede wil van alle partijen om de interpolitiezones kost wat kost te realiseren.

Echter, nieuwe bezems vegen goed. Wij kunnen ons er dus aan verwachten dat de eerste conflicten zich zeer snel zullen voordoen. Zelfs mogen wij niet uitsluiten dat, als wij niet snel reageren, deze conflicten tot polarisatie en tot allerlei overbodige debatten kunnen leiden. Daarom dring ik er bij de minister op aan dat hij zeer snel werk maakt van de invulling van de rol van de burgemeester ten aanzien van de rijkswacht en dat ook de verhouding van de burgemeester tot zijn eigen politiekorps binnen het geheel van de interpolitiezone wordt bekeken.

Bij dit laatste moet ook de overbelasting van de politie door allerlei gerechtelijke opdrachten ter sprake komen. Deze belemmeren immers de goede werking van vele gemeentelijke korpsen. Het lijkt me aangewezen dat de minister van Binnenlandse Zaken ook de minister van Justitie in deze discussie betrekt.

Tenslotte wil ik de minister nog meedelen dat het mij aangenaam verrast dat de burgemeesters nu toch deel kunnen uitmaken van het begeleidingscomité. Hij herinnert zich ongetwijfeld dat ik destijds fel heb geprotesteerd tegen het feit dat deze uit het provinciaal overleg werden gehouden en dat vanuit de administratieve overheid alleen de gouverneurs daarin zitting mochten hebben. Ook de burgemeesters horen thuis in dit comité. Bij de bespreking van het statuut van de burgemeesters zullen zij dus zelf hun belangen kunnen verdedigen.

Samen met de heer Caluwé hoop ik op een spoedige afhandeling van het dossier. Het is vijf voor twaalf, deze zaak moet dringend worden aangepakt.

Antwoord

De heer Vande Lanotte, Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats zal ik trachten deze problematiek wat beter te situeren.

Ik werd inderdaad reeds over dit onderwerp geïnterpelleerd. Bij die gelegenheid heb ik geantwoord dat ik vóór januari 1996 een ontwerp zou voorleggen. De heer Caluwé mag echter niet vergeten dat de Senaat intussen de wil heeft uitgesproken een grondig debat over de interpolitiezones te voeren. Dit heeft geleid tot het opstellen van een tekst, die op 4 april 1996 werd goedgekeurd. Mijn tijd begint dus pas te lopen vanaf 4 april. De Senaat heeft de rol van de burgemeester immers gewijzigd en ik ben van plan hiermee rekening te houden. De Senaat moet beseffen dat dit tijd vergt. Wat het sturen van de rijkswacht door de burgemeester betreft, wil ik het voorstel van de Senaat letterlijk opvolgen.

Mijn wetsontwerp is intussen klaar. Ik heb met een aantal burgemeesters van verschillende groepen en partijen informele gesprekken gevoerd. Hieruit is gebleken dat een wettelijk instrument een groot nadeel heeft. Voor de burgemeesters in kwestie roept de wet meer vragen op dan dat zij antwoorden biedt omdat er sprake is van openbare orde en rust, een opvordering en een richtlijn. Deze termen vergen heel wat uitleg.

Twee weken geleden heb ik daarom het initiatief genomen een omvangrijke tekst te doen opstellen die de inhoud van het wetsontwerp in detail verduidelijkt. Het is mijn bedoeling deze tekst aan de Regering voor te leggen en haar een driedubbele beslissing voor te stellen.

Ten eerste stel ik voor dat de Regering mij machtigt deze tekst als instructie aan de rijkswacht te geven. Hierdoor kan een onmiddellijk effect worden bekomen.

Voorts moet op basis van deze tekst een wetsontwerp worden uitgewerkt waarbij de basistekst kan dienen als memorie van toelichting bij het wetsontwerp.

Tenslotte moet het wetsontwerp zowel in de Kamer als in de Senaat worden besproken.

Indien onze timing wordt gevolgd, kunnen wij betrekkelijk vlug een basistekst opstellen waarin de termen van het ontwerp gedetailleerd zullen worden toegelicht.

Op basis van deze tekst kunnen de voorstellen in grote lijnen worden beoordeeld zonder dat er reeds sprake is van een strak wettelijk kader. Deze instructies zullen dan eerst enkele maanden aan de praktijk worden getoetst.

Dergelijke werkwijze biedt het voordeel dat bij de uiteindelijke bespreking van het wetsontwerp in Kamer en Senaat kan worden verwezen naar concrete situaties.

Ik ben het ermee eens dat de bespreking zo vlug mogelijk moet worden gevoerd. Wij mogen ons heil niet zoeken in een schijnoplossing door een tekst voor te stellen waarmee iedereen het op het eerste gezicht eens is maar waarover later vragen rijzen. Dit kan op het terrein tot desastreuze gevolgen leiden vermits iedereen in zo'n geval de wet op zijn manier zal interpreteren. De instructie zal vermelden dat bij een meningsverschil over de geest en de uitvoering, de gouverneur hierover om advies moet worden gevraagd, die dan vervolgens op zijn beurt met de minister van Binnenlandse Zaken contact moet opnemen.
I

n feite komt dit neer op een soort van beroep. Wanneer er herhaaldelijk meningsverschillen zijn tussen de burgemeester en de rijkswachtcommandant, moeten er oplossingen worden gezocht.

De gouverneur, die beiden kent, kan bijvoorbeeld de hulp inroepen van de arrondissementscommissaris. Op basis van hun advies kan de minister van Binnenlandse Zaken richtlijnen geven voor de oplossing van het conflict.

Dat zal hij niet vaak moeten doen want noch de burgemeester noch de districtscommandant zullen graag hebben dat in hun gebied van bovenaf beslissingen worden opgelegd. Ze zullen dus eerder geneigd zijn zelf een oplossing te zoeken.

Mijn huidige werkwijze verschilt van mijn vorige. Na gesprekken met mensen op het terrein heb ik vastgesteld dat men duidelijke richtlijnen vraagt zodat men weet waaraan men zich moet houden.

Bijgevolg zal ik dergelijke instructies geven aan de rijkswacht. Deze instructies kunnen ook dienen als memorie van toelichting bij de wet die nu nog tamelijk vaag is.

Hoewel dit een beetje een omgekeerde werkwijze is, meen ik dat het zo vlugger zal gaan. Ik hoop dat dit punt over enkele weken op de agenda van de Regering kan worden geplaatst, hoewel ik mij niet graag aan een datum vastbindt.

De heer Caluwé (CVP). ­ Voor 1 juli ?

De heer Vande Lanotte, Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Liefst wel, maar een goede tekst opstellen vergt nu eenmaal tijd. Het ontwerp is klaar en kan zo door de Regering goedgekeurd worden, maar dan zullen nog veel vragen onopgelost blijven. We zullen ons in elk geval houden aan de aanbevelingen van het Parlement.

Aangaande de opleiding heb ik aan de Begeleidingsgroep Politie-Rijkswacht, de opdracht gegeven om te beginnen werken aan een gemeenschappelijk opleidingsprogramma. Men zal waarschijnlijk beginnen met de bijscholingen en bijkomende opleidingen zoals voor het werken met onbemande camera's en voor het aanpakken van het drugsprobleem. We zullen dus een programma voor bijkomende opleiding opstellen voor een heel jaar. Die bijscholing zal ofwel door de rijkswacht ofwel door de politie worden gegeven, maar wel voor beide diensten samen. De Begeleidingsgroep Politie-Rijkswacht heeft de opdracht gekregen zo'n programma uit te werken. Ik hoop dat wij volgend schooljaar al bij wijze van proef hiermee van start kunnen gaan.

Men kent mijn terughoudendheid betreffende de gelijkschakeling van de statuten. Wij kunnen hieraan geen 20 miljard besteden. Velen zullen dit niet graag horen, maar het kan niet anders. In het veiligheidsbeleid zijn er andere prioriteiten dan het gelijkschakelen van de wedden, wat neerkomt op het verhogen ervan tot op het hoogste niveau. Dat ligt zeer moeilijk.

Men had het ook over het uitwerken van objectieve criteria voor het bepalen van het aantal manschappen. De burgemeester van Moeskroen heeft inderdaad mijn zaak goed gediend. Men had ook nog kunnen zeggen dat er in Voeren zeven rijkswachters zijn, maar die vervullen waarschijnlijk een hogere taak. Dit laatste zeg ik terzijde als een grapje.
De criteria moeten inderdaad worden aangepast. Ik zeg hiermee niet dat de bestaande verhoudingen onrechtvaardig zijn. Er zijn talloze redenen waarom de verhoudingen anders liggen. Ik wil deze zaak echter niet communautair benaderen. Er moet wel worden afgewogen waar er manschappen nodig zijn. Ik houd mij hierbij aan de richtlijnen van de Senaat. Eerst zal ik een methode uitwerken en daarna zal ik beginnen met de toepassing ervan. De discussies rond de interpolitiezones zullen hiervoor een eerste aanwijzing geven.
Het zal mij echter zeer veel tijd kosten om deze zaak tot ieders tevredenheid af te handelen. Men moet maar kijken hoeveel betwistingen er nog altijd zijn rond de minimumnormen voor de gemeentepolitie. Hiermee zijn wij nochtans al in 1989 gestart en wij hopen er op het einde van deze regeerperiode mee rond te zijn. Deze hele aanpassing zal dan tien jaar hebben geduurd.

Voor de rijkswacht ligt de zaak misschien iets gemakkelijker, want die is centraal georganiseerd. De structuur van de rijkswacht is echter wel minder soepel en dat kan dus moeilijkheden opleveren. Indien men in een gemeente een politieman meer in dienst neemt, betekent dit niet dat er in een andere gemeente een politieman weg moet. Bij de rijkswacht ligt dat anders. Deze aangelegenheid zal echter bij de bespreking over de interpolitiezones continu aan bod komen.

Het statuut van de burgemeester in de interpolitiezones moet worden geregeld, zeker ten opzichte van de rijkswacht. Ik zal een commissie samenstellen die zich moet buigen over het tuchtrechtelijk statuut want de burgemeester moet mijns inziens meer beslissingsbevoegdheid krijgen in de tuchtprocedure. De taakomschrijving voor die commissie is reeds gebeurd. Het is een moeilijke opdracht en de commissie zal zich daar dan ook een hele tijd moeten mee bezighouden.
Wij zullen in verschillende fases tewerkgaan. Om te beginnen moet er in de tuchtprocedure een aantal bevoegdheden worden onttrokken aan de gemeenteraad en toegekend aan de burgemeester. Dit is mijn persoonlijke opvatting en ik weet niet of de commissie, de Regering of het Parlement mij hierin volgen. De burgemeester kan handelen op advies van een commissie die door de gemeenteraad is aangesteld, zodat de gemeenteraad toch nog indirecte controle heeft. Gemeenteraden zijn volgens mij niet het geschikte orgaan om directe controle uit te oefenen.

Ten tweede, moet er een, zij het niet exhaustieve, omschrijving komen van niet-toelaatbare feiten. Voor die feiten moeten er sancties worden vastgelegd, zodat er meer rechtszekerheid is. Er moet ook een soort raad van advies worden opgericht die het beroepsorgaan in de tuchtprocedure bijstaat. Dit beroepsorgaan wordt georganiseerd door de toeziende overheid; dus door de Gewesten voor de gemeentepolitie, door de minister van Binnenlandse Zaken voor de rijkswacht en door de minister van Justitie voor de gerechtelijke politie. De adviesraad zal de eenheid van rechtspraak moeten garanderen.

Hieruit vloeit de derde fase voort, namelijk de uitbreiding naar de gerechtelijke politie toe. Hiervoor zal een akkoord moeten worden gesloten met de gerechtelijke politie zelf, maar ook met de Gewesten.
Wij zullen dus in verschillende stappen vooruit gaan. Graag had ik natuurlijk deze zaak helemaal tot in de puntjes kunnen voorbereiden, want het is geen eenvoudige materie.
Ik wil hier hulde brengen aan mijn collega, de minister van Justitie, want voor het eerst wordt er vooruitgang geboekt in de samenwerking in gerechtelijke taken. Zoals iedereen in de pers kon lezen, zijn er gesprekken aan de gang tussen de bevoegde ministers en de drie betrokken diensten. Deze gesprekken verlopen niet zo gemakkelijk. Men weet wel hoe dat gaat. Vaak beklaagt een politiedienst zich over een onaangename taak die hij moet uitvoeren, maar op het ogenblik dat die taak wordt overgedragen aan een andere dienst, doet men alsof er een familiejuweel wordt geroofd. Zo gebeurt het ook dat als een politiedienst na lang wachten iets verkrijgt, er dan gewoon niet meer moet van weten.

De discussie over de taakverdeling boekt nu voor het eerst enige vooruitgang. Wij proberen eerst uit te maken welke taken in hoofdzaak moeten worden vervuld door de gerechtelijke politie, de rijkswacht en de gemeentelijke politie om van daaruit de taakverdeling vast te leggen.

Natuurlijk rijst dan nog de vraag over de afdwingbaarheid van deze taakverdeling. Wat het parket betreft, kan de minister altijd richtlijnen opleggen, maar met betrekking tot de taken van een onderzoeksrechter ligt het anders.

Goede wil alleen zal niet volstaan, maar zal vooral met betrekking tot de IPZ onontbeerlijk zijn. Wij hebben in dit opzicht de publieke opinie aan onze kant. Een politicus kan nu eenmaal niet al te lang van slechte wil zijn, want dan wordt hij bij de volgende verkiezingen door de bevolking afgestraft.

Wij verplichten de diensten samen te werken, maar zelfs met de nieuwe reglementering zal die samenwerking afhankelijk blijven van goede wil en gezond verstand.

De heer Caluwé (CVP). ­ Mijnheer de Voorzitter, het dossier van de gerechtelijke politie heeft weliswaar deel uitgemaakt van de discussie, maar is uiteindelijk niet in de aanbevelingen opgenomen. Toch moet er rekening mee worden gehouden.
Zodra de interpolitiezones echt operationeel worden en het vijfhoeksoverleg intensief op gang komt, vrees ik dat de procureurs overbelast zullen worden. Zij zullen niet alle vergaderingen kunnen bijwonen, en dit zal hen ten kwade worden geduid.

De heer Vande Lanotte, Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Er zal meer aandacht moeten zijn voor het beleid en minder voor feitelijke successen.

De heer Caluwé (CVP). ­ In de aanbevelingen wordt bepaald dat objectieve criteria met betrekking tot de rijkswacht geleidelijk moeten worden ingevoerd. Wij kunnen dus na twee maanden nog niet echt een resultaat verwachten.

In tegenstelling tot de Vice-Eerste minister meen ik wel dat er sprake is van enige communautaire scheeftrekking, al beweer ik niet dat alles op een apothekers-weegschaaltje moet worden afgewogen en dat alleen het aantal inwoners van doorslaggevend belang mag zijn met betrekking tot de inzet van de rijkswacht. Wanneer men meer fijnmazig gaat kijken, blijkt dat dit momenteel ook niet het geval is.
Op het ogenblik heeft Henegouwen, toch niet de dunst bevolkte provincie, het hoogste aantal rijkswachters.

De heer Vande Lanotte, Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Luxemburg heeft met betrekking tot het aantal inwoners de grootste rijkswachtinzet.

De heer Caluwé (CVP). ­ Toch lijkt Henegouwen relatief bevoordeeld.

De heer Vande Lanotte, Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Ik denk het niet.
De reden dat Henegouwen zo'n groot aantal rijkswachters heeft ten opzichte van het aantal inwoners ligt misschien wel voor de hand als men rekening houdt met de hoge criminaliteitsgraad in Charleroi.

De heer Caluwé (CVP). ­ Zoiets kan inderdaad een element zijn bij het vastleggen van de criteria. Natuurlijk moet ook met andere aspecten rekening worden gehouden.

De heer Goris (VLD). ­ Mijnheer de Voorzitter, het verheugt me dat de Vice-Eerste minister vooruitgang boekt in de verschillende dossiers. Vele burgemeesters van ons land zijn met mij benieuwd naar de resultaten. Uiteraard zijn de burgemeesters verantwoordelijk voor de openbare orde, maar uit ervaring weet ik ook ­ acht jaar geleden werd ik burgemeester ­ dat de meeste burgemeesters van het land « hobbyisten » zijn. Zij zouden dus best wat instructies kunnen krijgen met betrekking tot het handhaven van de openbare orde, de vordering van de rijkswacht enzovoort.
Met de huidige gebeurtenissen voor ogen zou het niet slecht zijn mochten de diensten van de minister een handleiding ter zake ten behoeve van de burgemeesters kunnen opstellen. Ook al zullen ze dat zelf misschien niet graag toegeven, vele burgemeesters zouden daarvan handig gebruik kunnen maken. Gezien het belang van hun mandaat en hun persoonlijke verantwoordelijkheid in deze materie zijn duidelijke richtlijnen van het departement geen overbodige luxe.