toespraken

24 February 2016

Toespraak tijdens het opstartmoment EFRO-PROJECT Baanwinkels

Als gedeputeerde voor Economie ondersteun ik graag dit project. Het is immers belangrijk voor consument en economie dat vraag en aanbod optimaal op elkaar zijn afgestemd: geen onder-, maar ook geen overaanbod. Daarom brachten we in het recente verleden de koopstromen in de Vlaamse provincies uitgebreid in kaart en ontwikkelden we het RetailCompass. Met de RetailCompass krijgen we een goed zicht op de impact van bijkomende retail in de verschillende gemeenten en provincies en kunnen we zoeken naar betere afstemming. Dat zal mee de basis vormen voor de verdere ontwikkeling van dit project. We wensen immers niet zonder kennis van zaken in het ijle te stappen.

In vele detailhandelssegmenten zien we de laatste jaren echter steeds meer tekenen dat er grenzen aan de groei zijn: ondanks de toenemende winkelvloeroppervlaktes, krimpen de marges. Vandaar ook de verbreding van het assortiment die we momenteel in vele ketens zien optreden.

Daarnaast zal de sterke consolidatiegolf bij de supermarkten u niet ontgaan zijn, om deze van Albert Heijn en Delhaize niet te noemen. Ook de inzet op de ‘verzelfstandiging’ van supermarkten door Carrefour past in dit kader. Discount en het hogere segment groeien nog, maar het middensegment wordt smaller. Vraag is ook of er in elke gemeente, bij wijze van voorbeeld, per se een Aldi, een Lidl, een Colruyt, … dient te zijn om de consument optimaal te bedienen. Op een bepaald ogenblik is men het evenwichtspunt immers voorbij. Op termijn kan dit leiden tot overaanbod en dus leegstand en buitenmaats ruimtegebruik.
Diezelfde margedruk duikt ook op bij het modesegment. Nog niet onmiddellijk zichtbaar in het straatbeeld, maar de cijfers van 2015 voorspellen een moeilijk 2016. Tel daarbij de sterke groei van online retailers en het plaatje wordt duidelijk. Daarnaast verplaatsen meer en meer moderetailers zich bovendien naar de periferie wat onze binnensteden onder druk zet. Het is onder andere deze evolutie die we willen counteren.

Welke zijn nu de concrete doelstellingen en instrumenten waar we in dit nieuwe project naartoe wensen te werken?

Ten eerste willen we niet enkel een goede afstemming tussen de gemeenten onderling, maar ook tussen de gemeenten, provincies én Vlaanderen. Enkel wanneer de neuzen in dezelfde richting staan, kan er een eenduidig beleid gevoerd worden dat duidelijk is voor iedereen en ondernemers, omwonenden en besturen de nodige rechtszekerheid biedt.
De laatste jaren zien we wat dat betreft gelukkig enkele bemoedigende ontwikkelingen, waarvan de totstandkoming van het voorontwerp van het decreet ‘Integraal Handelsvestigingsbeleid’, kortweg IHB, en de verwachte integratie hiervan (oude socio-economische vergunning) in de omgevingsvergunning de belangrijkste zijn. Dat is zeker geen luxe, aangezien uit een vergelijkende studie van de Universiteit Antwerpen (‘De nood aan een nieuw, effectief, Vlaams detailhandelsbeleid’, 2013, Jeroen Cant en Ann Verhetsel) blijkt dat ruimtelijke instrumenten meer effect bereiken dan een louter socio-economisch beleid met vergunning. Landen die hier meer gebruik van maakten, kennen vandaag een geordender landschap dan die landen die vooral met socio-economische vergunningen werken. Zo is er een duidelijke tegenstelling dus Frankrijk en België enerzijds en Duitsland en Nederland anderzijds. Het is dan ook niet onbelangrijk dat in het IHB enkele nieuwe, ruimtelijke instrumenten worden voorzien die gemeenten en provincies kunnen hanteren om het retaillandschap in de toekomst te modelleren, zoals bijvoorbeeld de afbakening van winkelarme gebieden en de opmaak van provinciale verordeningen. Het is hier dat gespecialiseerde kennis en expertise samengebracht zullen worden om deze instrumenten te operationaliseren en zowel de ruimtelijke als economische impact te stroomlijnen.

Ten tweede zal onderzocht worden hoe we tussen locaties enerzijds en gemeenten anderzijds tot een gezonde ‘verevening’ kunnen komen, waarbij de ene partij gecompenseerd wordt door de andere en er een win-winsituatie ontstaat, i.p.v. een zero-sum game met enkel winnaars en verliezers. Er zal een methode ontwikkeld worden om grondprijzen, vastgoedwaarden, economische potenties, enz. onderling te vergelijken en te compenseren. De meeropbrengsten voor de ene partij, door bijvoorbeeld een gerichte clustering, dienen zo de minwaarden van de andere partij te compenseren. Een analysekader voor de afbakening van winkelarme zones en concrete modelcases per steenweg in functie van deze verevening, zijn eveneens voorzien.

Ten derde wensen we ook tot een afsprakenprotocol met de vastgoed- en retailsector te komen. Op welke locaties wordt door welke segmenten ingezet? Waar kunnen overheden en privé elkaar vinden? Dat zijn enkele vragen die we daarin willen uitklaren. Dialogeren om elkaars wensen en behoeften beter te begrijpen, is belangrijk.

Voorts moet een globaal actieplan per baanlint zorgen voor effectieve resultaten op termijn en onderlinge samenwerking. Gemeenten zullen dit globale actieplan via deelactieplannen verder integreren in hun plannen en beleid.

Ten slotte willen we onze opgedane kennis ook dissemineren. Daarom zal er een leidraad voor de retail op baanlinten worden opgemaakt.
Uiteraard is dit geen gemakkelijk project, maar we geloven dat het bijeenbrengen van verschillende partners, overheden en experten tot resultaat zal leiden. Ook uniek aan dit project is de verregaande interbestuurlijke samenwerking tussen gemeenten, provincies en Vlaanderen. Zo wordt niet enkel de ruimtelijke, maar ook de bestuurlijke verrommeling tegengegaan.

Het is een ambitieus en innovatief plan, maar we kunnen niet langer de steenwegen laten verrommelen. Daarom is dit een waardevol project dat op termijn tot meer zinvolle inplantingen moet leiden. Als provincies geloven we er samen met de betrokken gemeenten alvast in. Daarom, vanaf nu: de baan op voor kernversterking!