2004 - 2009

Vragen voor Vice-minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, Frank Vandenbroucke

20 December 2006

Actuele vraag over de oprichting van een federale magistratenschool

Vraag

De heer Ludwig Caluwé: Mijnheer de minister, momenteel is in de Senaat een ontwerp tot instelling van een instituut voor de gerechtelijke opleiding in bespreking. Er zal op het einde van de week over worden gestemd, waarna het naar de Kamer zal gaan. Er is met dit ontwerp een en ander mis. Het Vlaams Belang heeft daarnet trouwens de spoedbehandeling gevraagd van een motie betreffende een belangenconflict, vermoedelijk nadat ze deze morgen hebben gemerkt dat ik er een vraag over ging stellen. (Opmerkingen bij het Vlaams Belang)

Met dit ontwerp is dus een en ander mis. We zijn het er allemaal over eens - dat is ook een van de conclusies van het Octopusakkoord - dat de vorming van magistraten aardig moet verbeteren en dat daar inspanningen voor moeten worden geleverd. Er is ook uitdrukkelijk in de Grondwet opgenomen dat de Hoge Raad voor Justitie bevoegd is om die vorming te organiseren. Dat wil ik ook niet betwisten. We kunnen er wel over twisten of die bevoegdheid inhoudt dat de federale overheid zelf een dergelijk instituut kan oprichten, dan wel dat dit overduidelijk in samenwerking moet gebeuren met de gemeenschappen. Op die manier wordt ingespeeld op de basisbevoegdheid van de gemeenschappen op het vlak van onderwijs.

Het is manifest in strijd met de bevoegdheidsverdeling dat het instituut, zoals het momenteel wordt geconcipieerd, niet alleen zal instaan voor de magistratenopleiding en voor het personeel van de griffies en parketten, maar zich ook tot het hele rechtspubliek kan richten. Het kan permanente vorming organiseren voor onder andere advocaten en notarissen. Daarmee komt men manifest op het terrein van de universiteiten. Ik denk bijvoorbeeld aan Themis in Leuven, aan het Centrum voor Beroepsvervolmaking Rechten in Antwerpen en aan Gandaius in Gent.

Mijnheer de minister, is er met u overleg gepleegd? Zo neen, zult u vragen om daar alsnog overleg over te plegen? Op die manier kan ervoor worden gezorgd dat iedereen zijn werk doet. Het is goed dat mensen van de magistratuur en de parketten aan de universiteiten de beroepsvervolmaking doen omdat er op die manier overdracht is.

Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer Caluwé, u stelt verschillende vragen. U suggereert dat het ontwerp niet goed is en dat er dingen mis mee zijn. Dat is perfect mogelijk, maar ik zal er geen oordeel over uitspreken.

In uw schriftelijke voorbereiding hebt u een precieze vraag gesteld: is er een bevoegdheidsprobleem? Als ik de tekst lees, dan denk ik niet dat er een manifest bevoegdheidsprobleem is. Die tekst gaat immers over opleiding in de vorm van een stage bij het begin van de loopbaan; van inservicetraining en permanente vorming en loopbaanontwikkeling en -begeleiding. Er is geen reden om te zegen dat dit ipso facto een bevoegdheid van de gemeenschappen is.

Als we bijvoorbeeld een postinitiële master zouden willen organiseren, dan zijn wij bevoegd. Wij zouden een taak hebben als we bepaalde beroepsvoorwaarden zouden willen opleggen aan bijvoorbeeld magistraten. Als we een postinitiële master zouden willen opleggen en die opleiding willen aanbieden, dan zijn wij bevoegd. Inservicetraining is niet de bevoegdheid van de gemeenschappen, maar een bevoegdheid van diegenen die bevoegd zijn voor het beroep in kwestie.

Ik denk dus dat u zich vergist als u zegt dat zich een manifest bevoegdheidsprobleem voordoet. Dat is ook de reden waarom ik nog geen formeel overleg over deze zaak heb aangevraagd. Ik ga ervan uit dat men daarover in Kamer en Senaat een inhoudelijk debat voert. Zonder me uit te spreken, weet ik dat er, uitgaande van het Octopusakkoord, verschillende meningen zijn over de mate waarin de universiteiten daarbij moeten worden betrokken. Dat is evenwel een ander verhaal. Mijns inziens is er geen sprake van een manifest bevoegdheidsprobleem.

De heer Ludwig Caluwé: Gelet op de bevoegdheid van de gemeenschappen voor de organisatie van de postscolaire vorming, denk ik dat men hier verder wil gaan dan eenvoudig uitleg of vorming geven over een nieuwe wet. De gehele juridische wereld wordt uitgenodigd. We moeten onderzoeken of er geen bevoegdheidsoverschrijding gebeurt.

Verder ziet het ernaar uit dat men eigenlijk hetzelfde werk gaat doen als wat de rechtsfaculteiten doen. Misschien blijkt na overleg dat dit niet het geval is. De voorliggende tekst neemt evenwel de vrees niet weg dat men dubbel werk wil organiseren en zo werk dat vandaag zeer goed gebeurt, naar zich toe wil trekken.

Mevrouw Gerda Van Steenberge: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, dit probleem heb ik twee jaar geleden al aangekaart, in een vraag om uitleg over de magistratenschool. Toen had de minister het ook over het vraagstuk van de bevoegdheden. Hier gaat het evenwel over politieke afspraken die zijn gemaakt naar aanleiding van de Octopusakkoorden. De Vlaamse parijen eisten dat de gemeenschappen een magistratenschool zouden kunnen oprichten. In januari 2005 hebt u mij geantwoord dat u bereid was om het dossier opnieuw onder de aandacht te brengen en de impasse te doorbreken. Die impasse is er vandaag nog.

U zei toen dat u zou overleggen met de minister van Justitie om een principieel akkoord over de combinatie van de opleiding en de stage bij de magistratuur te bereiken. Vandaag zegt u dat u overleg met de minister van Justitie niet meer nodig vindt. De bevoegdheidsdiscussie kan uitdraaien op een woordspelletje. U stelt dat opleiding een specifieke bevoegdheid van de gemeenschappen is, maar dat de opleiding van magistraten geen bevoegdheid van de gemeenschappen is.

In het antwoord op mijn vraag om uitleg hebt u gesteld dat u ervan uitgaat dat de federale overheid binnen de grenzen van de eigen bevoegdheden zal blijven en het federale parlement daarover zal waken. In het wetsvoorstel dat in de Senaat ter bespreking voorligt, is er blijkbaar wel sprake van een bevoegdheidsoverschrijding. In de twee laatste regeerakkoorden stond dat er werk zou worden gemaakt van een magistratenschool.

Twee jaar geleden zei u dat u er werk van zou maken, maar u staat nog nergens. De heer Caluwé denkt dat ik superwoman ben en na zijn vraag gelezen te hebben vanmiddag, onmiddellijk een motie met een belangenconflict kan neerleggen.

De heer Ludwig Caluwé: U kunt dus zelfs mijn gedachten lezen.

Mevrouw Gerda Van Steenberge: Als onze gedachten overeenstemmen, zult u straks die motie ten volle steunen.

De heer Ludwig Caluwé: Ik weet niet of onze gedachten overeenstemmen, maar ik denk dat u de mijne kunt lezen.

Mevrouw Gerda Van Steenberge: Dan ben ik ook nog een waarzegster. Ik veronderstel dus dat u die motie mee zult ondersteunen en dat ook de sp.a die motie mee zal ondersteunen. Want de minister heeft twee jaar geleden gezegd dat, als er een probleem zou ontstaan, er intergouvernementele procedures voor een oplossing bestaan. Dit is een probleem met de bevoegdheden en vooral met de politieke afspraken. Er is een motie wegens een belangenconflict, dus ik veronderstel dat iedereen deze zal steunen.

Minister Frank Vandenbroucke: Ik heb hier mijn antwoord van 13 januari 2005 aan mevrouw Van Steenberge bij. Ik heb toen hetzelfde gezegd: "De recente beleidsverklaring van de minister van Justitie verwijst naar een federaal opleidingsinstituut voor de rechterlijke orde. De oprichting van een dergelijk instituut valt onder de bevoegdheden van de federale overheid. Een complementaire afstemming en een samenwerking tussen de Vlaamse magistratenschool - we hebben het er dus over gehad - en het federale opleidingsinstituut zou uiteraard een goede zaak zijn. Het federale initiatief betreft overigens een school die zich met de vorming van reeds benoemde stagiairs en magistraten zou bezighouden. Dit initiatief zal niet raken aan de opleiding van juristen die tot het beroep van magistraat toegelaten willen worden. Voor die basisopleiding is het federale niveau immers niet bevoegd."

Die analyse heb ik daar dus al helemaal gemaakt. Ik ben intussen niet van mening veranderd. Misschien hebben mevrouw Onkelinkx en haar medewerkers mijn antwoord goed gelezen en hebben ze zich daarom beperkt tot die dingen waarvan ik zeg dat ze tot de federale bevoegdheid behoren. Ik heb op 13 januari ook gezegd dat ik wel een initiatief verwachtte van de rechtsfaculteiten. Ik heb dat niet gekregen in een formele vorm. Mijn analyse van het bevoegdheidsprobleem is identiek dezelfde als die van 13 januari 2005.

De heer Ludwig Caluwé: Ik wil toch vragen om erop toe te zien dat de tekst, zoals hij op dit moment voorligt, niet tot ongewenste gevolgen zou leiden.