2003 - 2004

13 November 2003

Wetsvoorstel betreffende de internering van delinquenten met een geestesstoornis

TOELICHTING

Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een wetsontwerp dat reeds op 7 april 2003 in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 50-2452/1 ­ 2002/2003).

Voor de memorie van toelichting, het voorontwerp en het advies van de Raad van State, wordt verwezen naar dat ontwerp.

Stefaan DE CLERCK.
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Ludwig CALUWÉ.
Sabine de BETHUNE
Hugo VANDENBERGHE.

******************************* WETSVOORSTEL
VOORAFGAANDE BEPALINGEN
Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

De internering van delinquenten met een geestesstoornis is een specifieke veiligheidsmaatregel die tegelijkertijd ertoe strekt de maatschappij te beschermen en aan de geïnterneerden de zorgen te verstrekken die hun toestand vereist met het oog op hun reïntegratie in de maatschappij.

TITEL I
Gerechtelijke fase van de internering
HOOFDSTUK I
Psychiatrisch deskundigenonderzoek

Art. 3

§ 1. Wanneer een delinquent wordt vervolgd wegens een als misdaad of wanbedrijf omschreven feit, kunnen de bevoegde gerechtelijke instanties ambtshalve een multidisciplinair of residentieel, al dan niet collegiaal verricht psychiatrisch deskundigenonderzoek gelasten teneinde :

1º vast te stellen of de delinquent op het tijdstip van de feiten leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast;

2º vast te stellen of er een oorzakelijk verband bestaat tussen de geestesstoornis en de gepleegde feiten;

3º vast te stellen of de delinquent op het ogenblik van het onderzoek nog steeds lijdt aan de geestesstoornis;

4º vast te stellen of de delinquent door de geestesstoornis waaraan hij lijdt opnieuw misdrijven zou kunnen plegen;

5º een advies te geven over de aangewezen behandeling of begeleidingsmaatregelen.

§ 2. De gerechtelijke instanties die een psychiatrisch deskundigenonderzoek hebben gelast kunnen een referentiepsychiater aanwijzen om onverwijld alle nuttige vaststellingen te doen met betrekking tot de keuze van het deskundigenonderzoek en tot het onderwerp ervan.

Art. 4

§ 1. Indien grond bestaat om aan te nemen dat een delinquent die is opgesloten overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis lijdt aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast, kan de bevoegde rechterlijke overheid gelasten dat hij wordt onderworpen aan een psychiatrisch deskundigenonderzoek met observatie.

In dat geval bepaalt die overheid dat de delinquent ter observatie zal worden overgebracht naar een speciaal daartoe toegeruste afdeling internering van een gevangenis, door de Koning aangewezen.

Een door de minister aangewezen ambtenaar van de federale overheidsdienst Justitie, hierna te noemen « plaatsingsambtenaar », duidt, in de mate van het mogelijke rekening houdend met de aanwijzingen hieromtrent van de rechterlijke overheid, aan in welke afdeling internering de observatie dient te gebeuren. Deze ambtenaar houdt bij het nemen van zijn beslissing rekening met :

a) de beschikbare capaciteit;

b) het feit dat elke persoon zoveel als mogelijk moet kunnen beschikken over een eigen verblijfsruimte;

c) de orde en veiligheid van de gevangenis;

d) de belangen van het onderzoek;

e) het recht op een aangepaste medische of psychiatrische verzorging.

Indien dit onontbeerlijk is om een antwoord te krijgen op de vragen gesteld in artikel 3, kan de bevoegde rechterlijke overheid een door de Koning erkende gesloten psychiatrische dienst, het Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum, ingesteld bij koninklijk besluit van 19 april 1999, of een andere dienst gespecialiseerd in de uitvoering van klinisch interdisciplinair gevalsonderzoek aanwijzen waarnaar de delinquent bij beschikking moet worden overgebracht om te worden geobserveerd. In de mate dat een beroep wordt gedaan op het Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum, gebeurt dit overeenkomstig een door de Koning te bepalen procedure.

§ 2. Tijdens de observatie, die vier maanden niet te boven mag gaan, wordt de delinquent in hechtenis gehouden op grond van de bepalingen van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.

§ 3. Na afloop van de observatie, hetzij na het verstrijken van de termijn van vier maanden bedoeld in § 2, hetzij bij beslissing van de autoriteit die ze heeft gelast, wordt de delinquent opnieuw ondergebracht in een gevangenis aangewezen door de plaatsingsambtenaar en blijft aldaar in hechtenis op grond van het bevel tot aanhouding, tenzij overeenkomstig artikel 6 zijn onmiddellijke internering wordt bevolen.

De observatie wordt beëindigd in geval van opheffing van het aanhoudingsbevel.

Art. 5

De delinquent die aan een psychiatrisch deskundigenonderzoek wordt onderworpen kan aan de gerechtelijke deskundigen bij brief of door middel van een telefax alle voor het deskundigenonderzoek dienstige inlichtingen van de arts van zijn keuze overzenden. De door de delinquent gekozen arts wordt op de hoogte gebracht van de doelstellingen van de inobservatieneming en van de uitgevoerde medische onderzoeken.

De gerechtelijke deskundigen spreken zich over deze inlichtingen uit alvorens hun conclusies te formuleren en voegen deze inlichtingen toe aan hun verslag.

HOOFDSTUK II
Rechterlijke beslissingen tot internering

Art. 6

§ 1. De onderzoeksgerechten, tenzij het gaat om misdaden of wanbedrijven die worden beschouwd als politieke misdrijven of als drukpersmisdrijven, en de vonnisgerechten kunnen na een psychiatrisch deskundigenonderzoek de internering van een delinquent gelasten :

­ die een als misdaad of wanbedrijf omschreven feit heeft gepleegd; én

­ die lijdt aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast; én

­ ten aanzien van wie het gevaar bestaat dat hij tengevolge van zijn geestesstoornis opnieuw misdrijven zal begaan.

§ 2. Indien de verdachte of de beschuldigde op het ogenblik dat de internering gelast wordt opgesloten is in een gevangenis of ingeval de rechter bij een met bijzondere redenen omklede beslissing de onmiddellijke internering van een verdachte of van een beschuldigde gelast, vindt de internering voorlopig plaats in een afdeling internering van een gevangenis die door de plaatsingsambtenaar, in de mate van het mogelijke rekening houdende met de aanwijzingen van de rechter hieromtrent, wordt aangewezen.

Deze ambtenaar houdt bij het nemen van zijn beslissing rekening met de in artikel 4 vermelde criteria.

Art. 7

§ 1.Wanneer de vordering tot internering bij de raadkamer aanhangig is gemaakt, stelt de griffier van de raadkamer de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij en hun advocaten per faxpost of bij een ter post aangetekende brief in kennis dat het dossier in origineel of in kopie is neergelegd ter griffie gedurende ten minste vijftien dagen, dat ze er inzage van kunnen hebben en er kopie van kunnen opvragen.

Wanneer het onderzoek volledig is, laat de raadkamer, ten minste vijftien dagen vooraf in een daartoe bestemd register ter griffie melding maken van plaats, dag en uur van verschijning. Deze termijnen worden teruggebracht tot drie dagen indien een van de inverdenkinggestelden zich in voorlopige hechtenis bevindt. De griffier stelt de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij en hun advocaten in kennis per faxpost of bij een ter post aangetekende brief dat het dossier op de griffie in origineel of in kopie ter beschikking ligt.

§ 2. De verdachte, de burgerrechtelijke aansprakelijke partij en de burgerlijke partij verschijnen persoonlijk of in de persoon van een advocaat.

De raadkamer kan de persoonlijke verschijning bevelen, zonder dat tegen haar beslissing enig rechtsmiddel kan worden ingesteld. De beslissing waarbij deze verschijning wordt bevolen, wordt ten verzoeke van het openbaar ministerie aan de betrokken partij betekend, met dagvaarding om te verschijnen op de door de raadkamer vastgestelde datum.

Indien de verdachte noch persoonlijk, noch in de persoon van de advocaat verschijnt, nadat hij op de inleidingszitting overeenkomstig het eerste lid is verschenen, wordt uitspraak gedaan en de beslissing geldt als op tegenspraak en wordt ten verzoeke van het openbaar ministerie aan de verdachte betekend. Ten aanzien van de verdachte kan een bevel tot medebrenging worden uitgevaardigd.

§ 3. De raadkamer houdt zitting in openbare terechtzitting op grond van het verslag van de onderzoeksrechter en na het openbaar ministerie, de verdachte, de burgerlijke partij en de burgerrechtelijke aansprakelijke partij of hun advocaat te hebben gehoord.

De raadkamer kan de behandeling met gesloten deuren bevelen, zowel op verzoek van de procureur des Konings als van de verdachte of van de burgerlijke partij of hun advocaat met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van deze laatsten.

§ 4. De onderzoeks- en vonnisgerechten die uitspraak moeten doen over een vordering of een verzoek tot internering, kunnen hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de partijen gelasten dat getuigen of deskundigen worden gehoord of dat aanvullende onderzoeksdaden worden verricht.

Art. 8

§ 1. De bij verstek berechte partijen of hun advocaat kunnen op de wijze omschreven in de artikelen 187, 188 en 208 van het Wetboek van strafvordering verzet doen tegen de beslissingen van de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling, waarbij de internering wordt gelast of geweigerd.

§ 2. Het openbaar ministerie en de partijen of hun advocaat kunnen voor de kamer van inbeschuldigingstelling beroep instellen tegen de beslissingen van de raadkamer, waarbij de internering wordt gelast of geweigerd.

Het beroep wordt ingesteld in de vormen en binnen de termijnen omschreven in de artikelen 203, 203bis, en 204 van het Wetboek van strafvordering. Behalve in het geval bedoeld in artikel 205 van het Wetboek van strafvordering en in de wet van 25 juli 1893, gewijzigd bij artikel 5 van het koninklijk besluit van 20 januari 1936, wordt het beroep ingesteld bij wege van een verklaring ter griffie van de correctionele rechtbank.

Art. 9

§ 1. Indien uit de debatten voor het hof van assisen blijkt dat de beschuldigde lijdt aan een geestesstoornis die zijn oordeelvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast of indien de beschuldigde of zijn advocaat daarom verzoekt, worden aan de jury volgende bijkomende vragen gesteld : « Staat het vast dat de beschuldigde een als misdaad of wanbedrijf omschreven feit heeft gepleegd ? », « Staat het vast dat de beschuldigde op het tijdstip van de feiten leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast ? », « Staat het vast dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de geestesstoornis en de gepleegde feiten ? », « Staat het vast dat de beschuldigde door de geestesstoornis waaraan hij lijdt opnieuw misdrijven zou kunnen plegen ? ».

§ 2. Ingeval op die vragen bevestigend wordt geantwoord, doen het hof en de jury uitspraak over de internering overeenkomstig de artikelen 6 van deze wet en 364 van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd bij artikel 33 van de wet van 30 juni 2000.

In het arrest van het assisenhof moeten de redenen voor de internering van de beschuldigde worden vermeld.

HOOFDSTUK III
Kosten, teruggave en bijkomende beveiligingsmaatregelen

Art. 10

Ingeval een internering wordt gelast, wordt de verdachte of de beschuldigde veroordeeld in de kosten en in voorkomend geval tot teruggave. De bijzondere verbeurdverklaring wordt uitgesproken.

Art. 11

§ 1. Eenieder geïnterneerd wegens feiten bedoeld in de artikelen 372 tot 377, 379 tot 381 en 383 tot 387 van het Strafwetboek die zijn gepleegd op een minderjarige of met zijn deelneming, kan voor een termijn van een jaar tot twintig jaar het recht worden ontzegd om :

1º in welke hoedanigheid ook deel te nemen aan onderwijs in een openbare of private instelling die minderjarigen opvangt;

2º deel uit te maken, als vrijwilliger, als lid van het statutair of contractueel personeel of als lid van de organen van bestuur en beheer, van elke rechtspersoon of feitelijke vereniging waarvan de activiteit in hoofdzaak op minderjarigen is gericht;

3º een activiteit toegewezen te krijgen die de betrokkene in een vertrouwens- of gezagsrelatie tegenover minderjarigen plaatst, als vrijwilliger, als lid van het statutair of contractueel personeel of als lid van de organen van bestuur en beheer, van elke rechtspersoon of feitelijke vereniging.

§ 2. De duur van de overeenkomstig § 1 uitgesproken ontzetting gaat in op de dag waarop de geïnterneerde definitief in vrijheid is gesteld of bij een invrijheidstelling onder voorwaarden, op de dag waarop zij is uitgesproken indien zij niet is herroepen.

Bovendien heeft de ontzetting gevolgen vanaf de dag waarop de op tegenspraak of bij verstek gewezen veroordeling onherroepelijk is geworden.

§ 3. Inbreuken op de beschikking van het vonnis of arrest waarbij het verbod omschreven in § 1 wordt opgelegd worden gestraft met een gevangenisstraf van een tot 6 maanden en met een geldboete van honderd tot duizend euro of met een van die straffen alleen.

HOOFDSTUK IV
Burgerlijke rechtsvordering van de slachtoffers

Art. 12

De onderzoeksgerechten of de vonnisgerechten doen op grond van deze wet of van artikel 71 van het Strafwetboek uitspraak over de strafvordering; tegelijkertijd doen zij uitspraak over de bij hen op regelmatige wijze ingestelde burgerlijke rechtsvordering, alsook over de kosten.

TITEL II
Bevoegdheden van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde gedetineerden en de opvolging van geïnterneerden die oordelen over het dossier van een geïnterneerde

HOOFDSTUK I
Plaats van de uitoefening van de bevoegdheden

Art. 13

Onverminderd de mogelijkheid om het dossier te behandelen op een plaats bepaald door de Koning, houdt de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde gedetineerden en de opvolging van geïnterneerden die oordeelt over het dossier van een geïnterneerde, hierna te noemen « de commissie », gewoonlijk zitting in de inrichting waar de geïnterneerde verblijft. Indien de geïnterneerde niet van zijn vrijheid is benomen, bepaalt de commissie waar de zitting zal plaatsvinden.

HOOFDSTUK II
Wijzen van tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen tot internering
AFDELING 1
Plaats van internering
Art. 14

§ 1. De internering kan plaatsvinden in een door de Koning aangewezen inrichting tot bescherming van de maatschappij georganiseerd door de federale overheid. Indien de commissie hiertoe beslist, duidt de plaatsingsambtenaar, in de mate van het mogelijke rekening houdend met de aanwijzingen hieromtrent van de commissie, aan in welke inrichting dit zal gebeuren.

Deze ambtenaar houdt bij zijn beslissing rekening met :

­ de beschikbare capaciteit;

­ het feit dat elke geïnterneerde zoveel als mogelijk moet kunnen beschikken over een individuele verblijfsruimte;

­ de wettelijke toestand van de geïnterneerde, zijn persoonlijkheid, het strafrechterlijk verleden, de aard van de gepleegde feiten, de woonplaats en de familiale toestand van de geïnterneerde, onder meer in functie van het vrijwaren of bevorderen van zijn reïntegratiekansen;

­ de orde en de veiligheid van de inrichting tot bescherming van de maatschappij;

­ de belangen van het onderzoek;

­ het recht op een aangepaste medische of psychiatrische verzorging.

Behoudens voor geïnterneerden die tevens een gevangenisstraf, opsluiting of hechtenis van 10 jaar of meer ondergaan, kan de commissie de internering ook gelasten in de inrichtingen die onder de toepassing vallen van artikel 5, § 1, I, 1º, a), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, hierna te noemen de « erkende geschikte inrichting ». De Koning bepaalt de bijzondere erkenningsvoorwaarden waaraan een dergelijke inrichting moet voldoen, zulks zonder afbreuk te doen aan de normen en voorwaarden die krachtens de wet aan ziekenhuizen worden opgelegd. Hij bepaalt de opnameprocedure alsmede de voorwaarden waaronder de erkende geschikte inrichtingen de geïnterneerden moeten opvangen. De Koning bepaalt eveneens de wijze van voorlopige of definitieve intrekking van de erkenningen van de erkende geschikte inrichtingen die niet meer aan de voorwaarden voldoen.

Behoudens voor geïnterneerden die tevens een gevangenisstraf, opsluiting of hechtenis van 10 jaar of meer ondergaan, kan de commissie de internering eveneens gelasten in een inrichting, georganiseerd via de tussenkomst van instellingen ingesteld of erkend door de gemeenschaps- of gewestinstellingen ingesteld door de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, die geschikt is om de vereiste veiligheidsmaatregelen te treffen en de gepaste zorgen te verstrekken, hierna te noemen de « erkende geschikte inrichting ».

§ 2. De commissie neemt een beslissing over de plaatsing binnen twee maanden volgend op de dag waarop het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan.

§ 3. De commissie kan voor het nemen van een beslissing over de plaats van de internering vooraf het advies vragen van het Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum, van een andere dienst gespecialiseerd in de uitvoering van klinisch interdisciplinair gevalsonderzoek of van een deskundige van haar keuze. In de mate dat een beroep wordt gedaan op het Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum gebeurt dit overeenkomstig een door de Koning te bepalen procedure.

De geïnterneerde kan in dit geval het advies van zijn arts overleggen, die kan kennis nemen van het dossier van de geïnterneerde.

Art. 15

§ 1. De commissie kan ambtshalve of op verzoek van het openbaar ministerie, van de geïnterneerde, van zijn advocaat of van het hoofd van de inrichting waar de geïnterneerde is geplaatst de overbrenging van de geïnterneerde bevelen hetzij naar een inrichting tot bescherming van de maatschappij mits akkoord van de plaatsingsambtenaar, hetzij naar een erkende geschikte inrichting.

De geïnterneerde kan het advies van zijn arts overleggen. In dat geval kan deze laatste kennis nemen van het dossier van de geïnterneerde.

Het verzoek van de geïnterneerde of van zijn advocaat kan eerst na verloop van een termijn van zes maanden opnieuw worden ingediend.

§ 2. De voorzitter van de commissie kan in spoedeisende gevallen de voorlopige overbrenging van de geïnterneerde bevelen hetzij naar een inrichting tot bescherming van de maatschappij mits akkoord van de plaatsingsambtenaar, hetzij naar een erkende geschikte inrichting. Zijn beslissing wordt voorgelegd aan de commissie die terzake op de eerstkomende zitting uitspraak doet.

Art. 16

§ 1. Wanneer de commissie uitspraak doet overeenkomstig de artikelen 14 en 15, wordt het dossier gedurende vier dagen voorafgaand aan de zitting ter beschikking gesteld van de geïnterneerde, van zijn advocaat en van zijn arts indien hij er één gekozen heeft.

De commissie kan bij gemotiveerde beslissing het dossier niet ter beschikking stellen van de geïnterneerde indien dit een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn geestestoestand zou meebrengen. Zij deelt haar beslissing mee aan de geïnterneerde, zijn advocaat en zijn arts, indien hij er één gekozen heeft.

§ 2. De commissie hoort het openbaar ministerie, de geïnterneerde, zijn advocaat en zijn arts, indien hij er één gekozen heeft.

De commissie kan beslissen eveneens andere personen te horen.

De geïnterneerde wordt door zijn advocaat vertegenwoordigd ingeval het schadelijk is medisch-psychiatrische vragen in verband met de toestand van de geïnterneerde in zijn aanwezigheid te behandelen.

§ 3. De debatten worden met gesloten deuren gehouden.

Alleen de leden van de commissie mogen aan de beraadslaging deelnemen. Zij worden bijgestaan door de secretaris of door zijn plaatsvervanger.

AFDELING 2
Uitgangsvergunning, verlof, halve vrijheid en verlengde afwezigheid

Art. 17

§ 1. De uitgangsvergunning is de toestemming om de inrichting tot bescherming van de maatschappij of de erkende geschikte inrichting te verlaten, met vertrek en terugkeer dezelfde dag, voor de duur die in de vergunning wordt bepaald.

Verlof is de toestemming om uit de inrichting tot bescherming van de maatschappij of de erkende geschikte inrichting afwezig te zijn voor een welbepaalde duur die maximum drie opeenvolgende kalenderdagen mag bedragen.

Halve vrijheid is de toestemming om gedurende vooraf bepaalde tijdsperiodes stelselmatig de inrichting tot bescherming van de maatschappij of de erkende geschikte inrichting te verlaten met een maximum van twaalf uur per dag.

Verlengde afwezigheid is de toestemming om de inrichting tot bescherming van de maatschappij of de erkende geschikte inrichting te verlaten voor een periode die drie opeenvolgende dagen overschrijdt.

§ 2. De bevoegdheid om aan de geïnterneerde een uitgangsvergunning zonder begeleiding, een verlof, een halve vrijheid of een verlengde afwezigheid toe te kennen komt toe aan de commissie of in spoedeisende gevallen aan de voorzitter ervan. Zij bepaalt de duur, de modaliteiten en de voorwaarden.

De bepalingen van artikel 16 zijn van toepassing indien de commissie uitspraak doet over de al dan niet toekenning van de in § 1 vermelde modaliteiten.

De beslissing wordt met redenen omkleed en wordt via het snelste schriftelijke communicatiemiddel ter kennis gebracht van de geïnterneerde, zijn advocaat en van de directie van de inrichting waar de geïnterneerde verblijft.

§ 3. De directeur van de inrichting tot bescherming van de maatschappij of van de erkende geschikte inrichting kan aan de geïnterneerde een uitgangsvergunning onder begeleiding toekennen.

Art. 18

§ 1. Op de dag van de kennisgeving aan de geïnterneerde van de beslissing tot toekenning van de uitgangsvergunning zonder begeleiding, verlof, halve vrijheid of verlengde afwezigheid, brengt de commissie of de voorzitter ervan de lokale politie en het openbaar ministerie van de plaats waar de maatregel wordt uitgevoerd via het snelste schriftelijke communicatiemiddel op de hoogte van :

a) de identiteit van de betrokkene en zijn wettelijke toestand;

b) de aard van de genomen maatregel;

c) de datum en uur waarop de maatregel ingaat;

d) de duur van de maatregel;

e) de in het belang van een doeltreffende controle mee te delen opgelegde bijzondere voorwaarden.

§ 2. Op dezelfde dag en dezelfde wijze bezorgt de commissie of de voorzitter ervan hetzelfde bericht aan de algemene nationale gegevensbank bedoeld in artikel 44/4 van de wet op het politieambt en dit met het oog op een optimale controle op de naleving van de opgelegde voorwaarden door het openbaar ministerie en de lokale en de federale politie.

§ 3. Op dezelfde dag en op dezelfde wijze bezorgt de commissie of de voorzitter ervan hetzelfde bericht aan de ambtenaar van de federale overheidsdienst Justitie, belast met de controle op de opgelegde voorwaarden, ingeval van halve vrijheid of verlengde afwezigheid en indien er bijzondere voorwaarden werden opgelegd waarvan de commissie het noodzakelijk acht dat de controle erop wordt verricht door deze ambtenaar. Deze ambtenaar ontvangt van de commissie tevens alle bijkomende informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn taak.

Art. 19

§ 1. De lokale of federale politie, het openbaar ministerie of de ambtenaar van de federale overheidsdienst Justitie, belast met de controle op de opgelegde voorwaarden, die vaststelt dat de voorwaarden niet worden nageleefd, stelt de commissie hiervan onverwijld in kennis.

§ 2. In geval van niet-naleving van de voorwaarden of wanneer de geïnterneerde door zijn gedrag of zijn geestestoornis het gevaar loopt opnieuw misdrijven te begaan, kan de commissie de maatregelen bedoeld in artikel 17, § 1, herroepen of de eraan verbonden voorwaarden herzien.

De bepalingen van artikel 16 zijn van toepassing.

§ 3. Maximaal twee werkdagen nadat de beslissing tot herroeping of tot wijziging van de voorwaarden genomen is, stelt de commissie de personen en diensten bedoeld in artikel 18 hiervan via het snelste schriftelijke communicatiemiddel in kennis.

Art. 20

§ 1. Voor zover geen andere geschikte maatregel kan worden genomen, kan het openbaar ministerie verbonden aan de commissie of die van het gerechtelijk arrondissement waar de geïnterneerde is gevonden de voorlopige aanhouding bevelen van een geïnterneerde die een van de maatregelen bedoeld in artikel 17, § 1, geniet en die de fysieke integriteit van derden ernstig in gevaar brengt.

De geïnterneerde wordt opgenomen in een afdeling internering van een gevangenis, aangeduid door de plaatsingsambtenaar die in de mate van het mogelijke rekening houdt met de aanwijzingen hieromtrent van het openbaar ministerie.

Het openbaar ministerie stelt de commissie onmiddellijk in kennis van het bevel tot voorlopige aanhouding en van de redenen die tot deze maatregel hebben geleid.

§ 2. In geval van een bevel tot voorlopige aanhouding, doet de commissie binnen een maand na de uitvoering van het bevel tot voorlopige aanhouding overeenkomstig artikel 16 uitspraak.

Zij beslist tot al dan niet herroeping van de maatregel of tot de herziening van de voorwaarden en bepaalt, indien nodig, de plaats van de internering overeenkomstig artikel 14.

§ 3. Maximaal twee werkdagen na de datum waarop deze beslissing is genomen, stelt de commissie de personen en diensten bedoeld in artikel 18 hiervan via het snelste schriftelijke communicatiemiddel in kennis.

HOOFDSTUK III
Invrijheidstelling van de geïnterneerde
AFDELING 1
Toestand van de geïnterneerde

Art. 21

De commissie doet wanneer zulks nuttig is en tenminste een maal per zes maanden navraag naar de toestand van de geïnterneerde, naar de voorwaarden gesteld aan zijn reïntegratie in de maatschappij en naar de daartoe aangewende middelen.

De commissie kan zich daartoe begeven naar de plaats waar betrokkene is geïnterneerd of aldaar een van haar leden of een door haar gemachtigd persoon afvaardigen.

In voorkomend geval kan zij zelf een programma inzake behandeling en reïntegratie als bedoeld in artikel 22 uitwerken.

AFDELING 2
Invrijheidstelling onder voorwaarden

Art. 22

§ 1. De commissie kan ambtshalve of op schriftelijk verzoek van het openbaar ministerie, van de geïnterneerde of van zijn advocaat de invrijheidstelling onder voorwaarden aan de geïnterneerde toekennen indien de geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast voldoende verbeterd is en het gevaar voor het plegen van nieuwe misdrijven ondervangen kan worden door het opleggen van voorwaarden.

De beslissing wordt met redenen omkleed.

§ 2. Wanneer de geïnterneerde of zijn advocaat de invrijheidstelling onder voorwaarden verzoekt, legt hij een programma inzake behandeling en reïntegratie in de maatschappij voor waarvan de Koning de modaliteiten bepaalt.

De geïnterneerde wordt voor de uitwerking van dat programma bijgestaan of vertegenwoordigd door zijn advocaat. Hij kan ook een beroep doen op een persoon of een dienst van zijn keuze.

Indien de geïnterneerde verblijft in een inrichting tot bescherming van de maatschappij of in een erkende geschikte inrichting, doet de commissie pas uitspraak over het voorgelegde programma na het advies ingewonnen te hebben van de bevoegde dienst of persoon van deze inrichting.

§ 3. De commissie wint alle nuttige gegevens in en kan daartoe gelasten dat de geïnterneerde voorlopig wordt overgebracht naar het Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum of naar een andere dienst gespecialiseerd in de uitvoering van klinisch interdisciplinair gevalsonderzoek. In de mate dat een beroep wordt gedaan op het Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum gebeurt dit overeenkomstig een door de Koning te bepalen procedure.

Het gemotiveerd advies van een dienst die in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten is gespecialiseerd, is vereist voor de invrijheidstelling onder voorwaarden van ieder die geïnterneerd is wegens één van de feiten bedoeld in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek, of voor één van de feiten bedoeld in de artikelen 379 tot 381 en 383 tot 387 van hetzelfde Wetboek indien ze gepleegd zijn op minderjarigen of met hun deelneming.

§ 4. De bepalingen van artikel 16 zijn van toepassing wanneer de commissie uitspraak doet over de invrijheidstelling onder voorwaarden.

§ 5. Ingeval het verzoek tot invrijheidstelling onder voorwaarden wordt verworpen, kan het eerst opnieuw worden ingediend na afloop van een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de definitieve verwerping.

Art. 23

§ 1. Indien de commissie beslist tot de invrijheidstelling onder voorwaarden, verbindt zij de invrijheidstelling aan de algemene voorwaarde dat de betrokkene geen nieuwe strafbare feiten mag plegen. Bovendien onderwerpt zij de invrijheidstelling aan bijzondere voorwaarden.

Deze bijzondere voorwaarden hebben betrekking op de sociale reïntegratie van de geïnterneerde, desgevallend inbegrepen zijn behandeling, op de bescherming van de maatschappij en op de belangen van het slachtoffer. Ze zijn specifiek aangepast aan de persoon van de geïnterneerde en de sociale situatie waarin hij zal terechtkomen.

Indien de persoon die onder voorwaarden in vrijheid zal worden gesteld geïnterneerd is wegens feiten omschreven in de artikelen 372 tot 377 van het Strafwetboek, dan moet aan de invrijheidstelling de voorwaarde worden verbonden van het volgen van een begeleiding of een behandeling bij een dienst die in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten gespecialiseerd is.

§ 2. De invrijheidstelling onder voorwaarden wordt eerst verleend ingeval de geïnterneerde of zijn advocaat de voorwaarden aanvaardt die de commissie daaraan stelt.

§ 3. Wanneer de geïnterneerde of zijn advocaat de voorwaarden heeft aanvaard, bepaalt de commissie schriftelijk de rechten en verplichtingen van alle betrokken partijen.

In dit geschrift worden bepaald :

1º de rechten en verplichtingen van de commissie ten aanzien van de geïnterneerde met betrekking tot zijn begeleiding of behandeling en tot de gevolgen die kunnen voortvloeien uit de niet-naleving van haar verbintenissen;

2º de belofte van de geïnterneerde om zijn programma en de voorwaarden van zijn begeleiding of behandeling in acht te nemen;

3º de rechten en verplichtingen van de geïnterneerde ten aanzien van de commissie;

4º de rechten en verplichtingen van de geïnterneerde ten aanzien van de persoon of dienst die met de begeleiding of de behandeling is belast en ten aanzien van de persoon belast met de controle op de opgelegde voorwaarden;

5º de rechten en verplichtingen van de met de controle op de naleving van de voorwaarden belaste persoon en de met de begeleiding of met de behandeling belaste persoon of dienst ten aanzien van de geïnterneerde en van de commissie.

Art. 24

§ 1. De lokale en de federale politie en het openbaar ministerie zijn belast met de controle op de door de commissie meegedeelde voorwaarden.

Op de dag van de kennisgeving aan de geïnterneerde van de beslissing waarbij hij onder voorwaarden in vrijheid wordt gesteld, brengt de commissie de lokale politie en het openbaar ministerie van de plaats waar de betrokkene zich zal vestigen via het snelste schriftelijke communicatiemiddel op de hoogte van :

a) de identiteit van de betrokkene en zijn wettelijke toestand;

b) de genomen maatregel;

c) de datum, uur en plaats van vrijlating;

d) de in het belang van een doeltreffende controle mee te delen opgelegde bijzondere voorwaarden.

Op dezelfde dag en op dezelfde wijze bezorgt de commissie het bericht aan de algemene nationale gegevensbank bedoeld in artikel 44/4 van de wet op het politieambt en dit met het oog op een optimale controle op de naleving van de opgelegde voorwaarden door het openbaar ministerie en de lokale en federale poltitie.

§ 2. De controle op de naleving van de voorwaarden en de begeleiding en steun met het oog op het ondervangen van het terugvalriscico gebeurt door een ambtenaar van de federale overheidsdienst Justitie, belast met de controle, die op dezelfde wijze als vermeld in § 1, door de commissie in kennis is gesteld van de invrijheidstelling onder voorwaarden.

§ 3. Voornoemd ambtenaar brengt binnen een maand te rekenen van de invrijheidstelling en daarna telkens wanneer zulks nuttig wordt geacht, wanneer de commissie daarom verzoekt en tenminste een maal per zes maanden bij de commissie verslag uit over het verloop van de invrijheidstelling onder voorwaarden.

§ 4. Indien de invrijheidstelling wordt verleend onder de voorwaarde van het volgen van een begeleiding of een behandeling brengt de persoon of dienst die met de begeleiding of de behandeling belast is aan de ambtenaar belast met de controle op de naleving van de voorwaarden binnen een maand te rekenen van de invrijheidstelling onder voorwaarden en daarna telkens wanneer zulks nuttig wordt geacht, wanneer de commissie daarom verzoekt en tenminste een maal per zes maanden verslag uit over de onder voorwaarden in vrijheid gestelde persoon.

Het verslag heeft betrekking op de volgende punten : de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene op de voorgestelde raadplegingen, de ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de begeleiding of de behandeling door de betrokkene, de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan zijn gerezen en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden.

De bevoegde dienst of de bevoegde persoon moet de commissie op de hoogte brengen van het stopzetten van de begeleiding of de behandeling.

Art. 25

§ 1. Indien de bijzondere voorwaarden bepaald in de beslissing van de commissie die uitspraak heeft gedaan over de invrijheidstelling onder voorwaarden of het programma inzake behandeling en reïntegratie in de maatschappij niet worden nageleefd of wanneer de geïnterneerde door zijn gedrag of door zijn geestesstoornis het gevaar loopt opnieuw misdrijven te begaan, kan de commissie, ambtshalve of op verzoek van het openbaar ministerie, de invrijheidstelling onder voorwaarden herzien. In dat geval kan de commissie de opgelegde voorwaarden verscherpen of bijkomende voorwaarden opleggen. De invrijheidstelling onder voorwaarden is evenwel herroepen, indien de geïnterneerde niet instemt met de nieuwe voorwaarden.

De bepalingen van artikel 16 zijn van toepassing.

§ 2. De commissie kan op verzoek van de geïnterneerde of van zijn advocaat of op vraag van de persoon of de dienst die belast is met de begeleiding of de behandeling van de geïnterneerde één of meer opgelegde bijzondere voorwaarden schorsen, nader omschrijven of aanpassen aan de omstandigheden, zonder dat zij evenwel de opgelegde voorwaarden kan verscherpen of bijkomende voorwaarden kan opleggen, onverminderd de toepassing van § 1.

De bepalingen van artikel 16 zijn van toepassing.

§ 3. Maximaal twee werkdagen nadat de beslissing genomen is, brengt de commissie de personen en diensten bedoeld in artikel 24, §§ 1 en 2, hiervan via het snelste schriftelijke communicatiemiddel op de hoogte.

Art. 26

§ 1. De commissie kan, voor zover geen andere geschikte maatregel genomen kan worden en de bescherming van de maatschappij dit vereist, de invrijheidstelling onder voorwaarden, ambtshalve of op verzoek van het openbaar ministerie, herroepen ingeval betrokkene de bijzondere voorwaarden bepaald in de beslissing van de commissie die uitspraak heeft gedaan over de invrijheidstelling onder voorwaarden of het programma inzake behandeling en reïntegratie in de maatschappij niet in acht neemt of wanneer hij door zijn gedrag of door zijn geestesstoornis het gevaar loopt opnieuw misdrijven te begaan.

De bepalingen van artikel 16 zijn van toepassing.

In geval van herroeping bepaalt de commissie de plaats van internering overeenkomstig artikel 14.

§ 2. In spoedeisende gevallen kan de voorzitter de invrijheidstelling onder voorwaarden herroepen. Hij bepaalt dan de plaats van internering overeenkomstig artikel 14.

De commissie doet overeenkomstig artikel 16 uitspraak tijdens haar volgende zitting.

§ 3. Maximaal twee werkdagen nadat de beslissing genomen is, brengt de commissie de personen en diensten bedoeld in artikel 24, §§ 1 en 2, hiervan via het snelste schriftelijke communicatiemiddel op de hoogte.

Art. 27

§ 1. Voor zover geen andere geschikte maatregel kan worden genomen, kan het openbaar ministerie verbonden aan de commissie of die van het gerechtelijk arrondissement waar de geïnterneerde is gevonden de voorlopige aanhouding bevelen van een geïnterneerde die onder voorwaarden in vrijheid is gesteld en die de fysieke integriteit van derden ernstig in gevaar brengt.

De geïnterneerde wordt opgenomen in een afdeling internering van een gevangenis, aangeduid door de plaatsingsambtenaar die in de mate van het mogelijke rekening houdt met de aanwijzingen hieromtrent van het openbaar ministerie.

Het openbaar ministerie stelt de commissie onmiddellijk in kennis van het bevel tot voorlopige aanhouding en van de redenen die tot deze maatregel hebben geleid.

§ 2. In geval van een bevel tot voorlopige aanhouding, beslist de commissie tot al dan niet herroeping van de maatregel of tot de herziening van de voorwaarden.

De commissie doet binnen een maand volgend op de uitvoering van het bevel tot voorlopige aanhouding overeenkomstig artikel 16 uitspraak en bepaalt indien nodig, de plaats van de internering overeenkomstig artikel 14.

§ 3. Maximaal twee werkdagen nadat de beslissing genomen is, brengt de commissie de personen en diensten bedoeld in artikel 24, §§ 1 en 2, hiervan via het snelste schriftelijke communicatiemiddel op de hoogte.

AFDELING 3
Definitieve invrijheidstelling

Art. 28

§ 1. De commissie kent ambtshalve of op verzoek van het openbaar ministerie, van de geïnterneerde of van zijn advocaat de definitieve invrijheidstelling aan de geïnterneerde toe wanneer de geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast voldoende verbeterd is en redelijkerwijze gesteld kan worden dat het gevaar voor het plegen van nieuwe misdrijven beperkt is. De beslissing wordt met redenen omkleed.

§ 2. De commissie wint alle nuttige gegevens in en kan een evaluatie van de geestestoestand van de geïnterneerde en van het mogelijke gevaar voor het plegen van nieuwe misdrijven vragen aan het Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum, aan een andere dienst gespecialiseerd in de uitvoering van het klinisch interdisciplinair gevalsonderzoek of aan een deskundige van haar keuze. In de mate dat een beroep wordt gedaan op het Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum, gebeurt dit overeenkomstig een door de Koning te bepalen procedure.

In het evaluatieverslag moet het advies omtrent de definitieve invrijheidstelling en inzake het tijdstip ervan met redenen worden omkleed. Dit verslag wordt toegevoegd aan het dossier.

Het gemotiveerd advies van een dienst die in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten is gespecialiseerd, is vereist voor de definitieve invrijheidstelling van ieder die geïnterneerd is wegens één van de feiten bedoeld in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek, of voor één van de feiten bedoeld in de artikelen 379 tot 381 en 383 tot 387 van hetzelfde wetboek indien ze gepleegd zijn op minderjarigen of met hun deelneming.

§ 3. De bepalingen van artikel 16 zijn van toepassing.

§ 4. Indien de geïnterneerde onder voorwaarden in vrijheid is gesteld, brengt de commissie de personen en diensten bedoeld in artikel 24, §§ 1 en 2, via het snelste communicatiemiddel op de hoogte van de beslissing tot definitieve invrijheidstelling.

§ 5. Ingeval het verzoek van de geïnterneerde of van zijn advocaat wordt verworpen, kan het eerst opnieuw worden ingediend na verloop van een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de definitieve verwerping.

HOOFDSTUK IV
Rechtsmiddelen

Art. 29

De beslissingen waarbij de invrijheidstelling onder voorwaarden of de definitieve invrijheidstelling al dan niet worden toegekend of waarbij de invrijheidstelling onder voorwaarden al dan niet herroepen of herzien wordt, worden binnen 48 uur na de uitspraak via aangetekende brief ter kennis gebracht van het openbaar ministerie, van de geïnterneerde indien hij niet van zijn vrijheid benomen is en van zijn advokaat. Binnen dezelfde termijn worden deze beslissingen via het snelste schriftelijke communicatiemiddel ter kennis gebracht van de geïnterneerde indien hij van zijn vrijheid benomen is en van de directeur van de inrichting waar de geïnterneerde verblijft.

De beslissingen tot invrijheidstelling worden slechts uitvoerbaar na het verstrijken van de beroepstermijnen.

De geïnterneerde kan evenwel onmiddellijk in vrijheid worden gesteld indien het openbaar ministerie verbonden aan de commissie daarmee instemt.

Art. 30

Het openbaar ministerie kan binnen een termijn van 24 uur, te rekenen vanaf de kennisgeving, beroep instellen tegen de beslissingen betreffende de al dan niet toekenning van de invrijheidstelling onder voorwaarden of de definitieve invrijheidstelling en tegen de beslissingen betreffende de al dan niet herroeping of herziening van de invrijheidstelling onder voorwaarden.

In dat geval moet hij zijn beroep aan de geïnterneerde ter kennis brengen hetzij door toedoen van de directeur van de inrichting waar de geïnterneerde zich bevindt, hetzij per aangetekend schrijven indien de geïnterneerde niet van zijn vrijheid benomen is. Het beroep wordt eveneens via aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de advocaat van de geïnterneerde.

Het openbaar ministerie brengt zijn beroep onmiddellijk ter kennis van de secretaris van de commissie die het dossier onverwijld bezorgt aan het secretariaat van de hoge commissie voor de opvolging van de geïnterneerden, hierna te noemen « de hoge commissie ».

Indien de geïnterneerde van zijn vrijheid benomen is, heeft het beroep tegen een beslissing waarbij de invrijheidstelling onder voorwaarden of de definitieve invrijheidstelling wordt toegekend schorsende werking.

De hoge commissie doet binnen een maand uitspraak over het beroep, en wel na de geïnterneerde en zijn advocaat te hebben gehoord. Bovendien zijn de bepalingen van artikel 16 van toepassing.

Art. 31

§ 1. De advocaat van de geïnterneerde kan, binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de kennisgeving, beroep instellen tegen de beslissingen van de commissie waarbij de invrijheidstelling onder voorwaarden of de definitieve invrijheidstelling geweigerd wordt of waarbij de invrijheidstelling onder voorwaarden herroepen of herzien wordt.

Het beroep wordt ingesteld bij wege van een verklaring gedaan op het secretariaat van de commissie die de beslissing heeft genomen.

De secretaris van de commissie zendt het dossier onverwijld over aan de hoge commissie en brengt tevens de directeur van de inrichting waar de geïnterneerde verblijft op de hoogte van het hoger beroep.

§ 2. De hoge commissie doet binnen een maand uitspraak over het beroep, en wel na de geïnterneerde en zijn advocaat te hebben gehoord. Bovendien zijn de bepalingen van artikel 16 van toepassing.

Art. 32

Tegen de beslissingen van de commissie en van de hoge commissie kan geen verzet worden ingesteld.

Art. 33

§ 1. Het openbaar ministerie kan beroep in cassatie instellen tegen beslissingen van de hoge commissie waarbij de invrijheidstelling onder voorwaarden of de definitieve invrijheidstelling al dan niet wordt toegekend of waarbij de invrijheidstelling onder voorwaarden al dan niet wordt herroepen of herzien.

§ 2. De advocaat van de geïnterneerde kan beroep in cassatie instellen tegen de beslisisngen van de hoge commissie waarbij de invrijheidstelling onder voorwaarden of de definitieve invrijheidstelling wordt geweigerd of waarbij de invrijheidstelling onder voorwarden wordt herroepen of herzien.

§ 3. Indien de geïnterneerde van zijn vrijheid benomen is, heeft het cassatieberoep tegen een beslissing waarbij de invrijheidstelling onder voorwaarden of de definitieve invrijheidstelling wordt toegekend schorsende werking.

Het cassatieberoep dient dan ingesteld te worden binnen een termijn van vierentwintig uur vanaf de dag waarop de beslissing aan het openbaar ministerie werd betekend.

Het dossier wordt binnen achtenveertig uur te rekenen vanaf het cassatieberoep aan de griffie van het Hof van Cassatie toegestuurd.

Het Hof van Cassatie beslist binnen dertig dagen te rekenen vanaf het instellen van het cassatieberoep met dien verstande dat de geïnterneerde inmiddels opgesloten blijft.

§ 4. Na een cassatie met verwijzing, neemt de anders samengestelde commissie binnen dertig dagen te rekenen vanaf de uitspraak van dit arrest een beslissing.

HOOFDSTUK V
Bepalingen betreffende de slachtoffers

Art. 34

Ten aanzien van een geïnterneerde die een veroordeling tot internering ondergaat voor een feit bedoeld in :

a) de artikelen 347bis, 372 tot 378, 400 tot 404, 407 tot 410, 423 tot 432 of 473 tot 476 van het Strafwetboek; of,

b) de artikelen 379 tot 388 van hetzelfde wetboek indien die feiten gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming; of,

c) de artikelen 393 tot 397 van hetzelfde Wetboek of de strafbare poging tot deze feiten;

kan het slachtoffer, mits het een natuurlijk persoon is, of zijn rechthebbenden zo het overleden is, en voor zover het daarbij een direct en legitiem belang heeft, informatie verstrekken over eventueel in zijn belang op te leggen bijzondere voorwaarden of geïnformeerd worden over :

a) het feit dat de veroordeling tot internering effectief in uitvoering werd gebracht of het feit dat de geïnterneerde zich heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging;

b) de toekenning of de intrekking van de maatregelen bedoeld in artikel 17, § 1, en de wijziging van de in het belang van het slachtoffer opgelegde voorwaarden;

c) de toekenning, de weigering, de herroeping van de invrijheidstelling onder voorwaarden en de wijziging van de in het belang van het slachtoffer opgelegde voorwaarden;

d) de toekenning of de weigering van de definitieve invrijheidstelling;

e) het feit dat de geïnterneerde die zich onttrokken heeft aan de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot internering wederopgenomen is;

f) het feit dat de geïnterneerde overleden is.

Art. 35

§ 1. Behoudens wanneer het slachtoffer eerder duidelijk te kennen heeft gegeven dat het niet wenst dat er contact wordt opgenomen, vraagt het openbaar ministerie onmiddellijk nadat de veroordeling tot internering in uitvoering is gebracht of het slachtoffer wenst geïnformeerd te worden over één van de feiten bedoeld in artikel 34.

Het openbaar ministerie vraagt hiervan schriftelijke bevestiging.

Tevens wint het openbaar ministerie de inlichtingen in die het slachtoffer wenst te verstrekken over eventueel in zijn belang op te leggen bijzondere voorwaarden.

Het openbaar ministerie bezorgt de schriftelijke bevestiging en de inlichtingen onmiddellijk aan de commissie onder wiens bevoegdheid de geïnterneerde ressorteert.

§ 2. Het slachtoffer kan zijn wens om geïnformeerd te worden schriftelijk, geheel of gedeeltelijk, herroepen bij het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie stelt de commissie onder wiens bevoegdheid de geïnterneerde ressorteert hiervan onmiddellijk in kennis.

§ 3. Het slachtoffer kan ten allen tijde bijkomende inlichtingen verschaffen aan het openbaar ministerie over eventueel in zijn belang op te leggen bijzondere voorwaarden. Het openbaar ministerie bezorgt deze informatie onmiddellijk aan de commissie onder wiens bevoegdheid de geïnterneerde ressorteert.

Art. 36

Wanneer de commissie, of in voorkomend geval de hoge commissie, de invrijheidstelling onder voorwaarden van een geïnterneerde onderzoekt, wordt het slachtoffer, of zijn rechthebbenden zo het overleden is, op zijn verzoek gehoord aangaande de voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd.

Het slachtoffer wordt gehoord in afwezigheid van de geïnterneerde, die door zijn advocaat vertegenwoordigd wordt.

Het slachtoffer kan zich laten bijstaan door zijn raadsman, door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.

Indien de commissie het verzoek vanwege het slachtoffer, of in voorkomend geval van zijn rechthebbenden, inwilligt, wordt het minstens tien dagen voor de datum van de zitting per brief hiervan ingelicht.

Indien de commissie het verzoek afwijst, motiveert zij haar beslissing en brengt deze binnen een termijn van tien dagen per brief ter kennis van het slachtoffer. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Art. 37

Op de dag van de kennisgeving aan de geïnterneerde van de beslissing waarbij een van de maatregelen bedoeld in artikel 17, § 1, wordt toegekend of waarbij de invrijheidstelling onder voorwaarden of de definitieve invrijheidstelling wordt toegekend of geweigerd, deelt de commissie of, in spoedeisende gevallen, haar voorzitter, of in geval van hoger beroep, de hoge commissie, dit feit en de eventueel in het belang van het slachtoffer opgelegde voorwaarden per brief mee aan dit slachtoffer voor zover het nog wenst geïnformeerd te worden.

Art. 38

De commissie deelt volgende feiten per brief mee aan het slachtoffer voor zover het nog wenst geïnformeerd te worden :

a) de in het belang van het slachtoffer opgelegde voorwaarden worden in de loop van de maatregel gewijzigd;

b) de toegekende maatregel wordt definitief ingetrokken;

c) de geïnterneerde onttrekt zich aan de verdere tenuitvoerlegging van zijn veroordeling tot internering;

d) de geïnterneerde die zich had onttrokken aan de verdere tenuitvoerlegging van zijn veroordeling tot internering wordt wederopgenomen.

Deze kennisgeving wordt binnen twee dagen nadat het feit zich heeft voorgedaan verzonden.

Art. 39

De commissie deelt het feit dat een geïnterneerde overleden is per brief mee aan het slachtoffer voor zover het nog wenst geïnformeerd te worden.

Art. 40

Elk gebruik door het slachtoffer van via deze wet verkregen inlichtingen, dat tot doel en tot gevolg heeft inbreuk te maken op het privé-leven of de fysieke of morele integriteit of de goederen van derden brengt definitief het verlies mee van het recht om geïnformeerd te worden.

TITEL III
Internering van veroordeelde personen

Art. 41

§ 1. Personen veroordeeld wegens misdaden of wanbedrijven bij wie tijdens hun hechtenis een geestesstoornis wordt vastgesteld die hun oordeelsvermogen of de controle over hun daden teniet doet of ernstig aantast én ten aanzien van wie het gevaar bestaat dat zij ten gevolge van hun geestesstoornis misdrijven zullen begaan, kunnen worden geïnterneerd op grond van een beslissing die de minister van Justitie neemt na gelijkluidend advies van de commissie.

Deze laatste kan een aanvullend psychiatrisch deskundigenonderzoek gelasten en legt haar met redenen omkleed advies slechts over na de veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat en in voorkomend geval door de arts van zijn keuze, te hebben gehoord.

§ 2. De internering heeft plaats in de inrichting tot bescherming van de maatschappij of in de erkende geschikte inrichting die wordt aangewezen overeenkomstig artikel 14. Ook de artikelen 15, 16, 17, §§ 2 en 3, 18, 19, 20 en 21 evenals de bepalingen betreffende de slachtoffers zijn van toepassing.

§ 3. De commissie houdt zich op de hoogte van de toestand van de geïnterneerde veroordeelde en kan zich daartoe begeven naar de plaats waar betrokkene is geïnterneerd of kan aldaar een van haar leden of een door haar gemachtigd persoon afvaardigen. Zij kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van het openbaar ministerie, van de geïnterneerde veroordeelde of van zijn advocaat een einde maken aan de internering vóór het verstrijken van de straf wanneer de geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast voldoende verbeterd is. In dat geval wordt de tenuitvoerlegging van de straf voortgezet en gelast de minister van Justitie de terugkeer van de veroordeelde naar de gevangenis die hij aanwijst.

De bepalingen van artikel 16 zijn van toepassing.

§ 4. Ingeval het verzoek tot beëindiging van de internering van de veroordeelde of van zijn advocaat wordt verworpen, kan het eerst opnieuw worden ingediend na verloop van een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de definitieve verwerping.

§ 5. Voor de toepassing van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt de duur van de internering gelijkgesteld met detentie.

§ 6. Tegen de beslissing van de commissie die uitspraak doet over een verzoek gericht op de beëindiging van de internering van een veroordeelde kan beroep worden ingesteld op de wijze omschreven in de artikelen 30 en 31.

Art. 42

§ 1. Zes maanden voor het verstrijken van de duur van de straf of straffen van een veroordeelde geïnterneerd op grond van artikel 41 verricht de commissie een evaluatie van zijn geestestoestand, waarbij zij het advies inwint van de bevoegde dienst van de inrichting waar de geïnterneerde veroordeelde verblijft.

Betrokkene wordt gehoord, daarbij bijgestaan door zijn advocaat en zijn arts indien hij er één gekozen heeft. De geïnterneerde veroordeelde wordt door zijn advocaat vertegenwoordigd ingeval het schadelijk is medisch-psychiatrische vragen in verband met de toestand van de geïnterneerde in zijn aanwezigheid te behandelen.

Gedurende vier dagen voorafgaand aan de zitting kunnen de geïnterneerde veroordeelde, zijn advocaat en zijn arts, indien hij er één gekozen heeft, kennis nemen van de verrichte evaluatie.

De commissie kan bij een gemotiveerde beslissing de evaluatie niet ter beschikking stellen van de geïnterneerde veroordeelde indien dit een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn geestestoestand zou meebrengen. Zij deelt haar beslissing mee aan de geïnterneerde veroordeelde, zijn advocaat en zijn arts, indien hij er één gekozen heeft.

De debatten worden met gesloten deuren gehouden.

§ 2. Ingeval de geestesstoornis van de geïnterneerde veroordeelde niet voldoende verbeterd is, waardoor hij zijn gezondheid en zijn veiligheid ernstig in gevaar kan brengen of een ernstige bedreiging kan vormen voor andermans leven of integriteit, stelt de commissie zulks vast in een met redenen omkleed advies dat zij samen met het dossier van de geïnterneerde veroordeelde aan het openbaar ministerie bezorgt, die handelt overeenkomstig artikel 22bis van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke.

§ 3. Op het ogenblik dat de geïnterneerde veroordeelde zijn straf of straffen heeft ondergaan, wordt zijn dossier van rechtswege onttrokken aan de bevoegdheid van de commissie.

TITEL IV
Gelijktijdig ondergaan van de internering en de veroordeling tot een vrijheidsbenemende straf

Art. 43

De persoon ten aanzien van wie zowel een veroordeling tot internering als een veroordeling tot een vrijheidsbenemende straf tenuitvoergelegd is, ondergaat deze rechterlijke beslissingen gelijktijdig.

Gedurende zijn internering wordt de persoon bedoeld in het eerste lid uitsluitend aan het statuut van geïnterneerde onderworpen.

De bepalingen van artikel 14, 15, 16, 17, §§ 2 en 3, 18, 19, 20, 21 evenals de bepalingen betreffende slachtoffers zijn derhalve op hem van toepassing.

Art. 44

§ 1. De commissie kan ambtshalve of op verzoek van het openbaar ministerie, van de geïnterneerde of van zijn advocaat de internering beëindigen vóór het verstrijken van de vrijheidsbenemende straf wanneer de geestesstoornis voldoende verbeterd is. In dat geval wordt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straf voortgezet in de gevangenis aangewezen door de plaatsingsambtenaar.

De bepalingen van artikel 16 zijn van toepassing.

§ 2. Ingeval het verzoek tot beëindiging van de internering van de betrokkene of van zijn advocaat wordt verworpen, kan het eerst opnieuw worden ingediend na verloop van een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de definitieve verwerping.

§ 3. Tegen de belissing van de commissie die uitspraak doet over een verzoek gericht op de beëindiging van de internering kan beroep worden ingesteld op de wijze omschreven in de artikelen 30 en 31.

§ 4. De bepalingen van artikel 29, 32, 33 evenals de bepalingen betreffende de slachtoffers zijn van toepassing.

Art. 45

Indien de persoon vermeld in artikel 43 zijn vrijheidsbenemende straffen heeft ondergaan, zijn de bepalingen van titel II integraal op hem van toepassing.

TITEL V
Algemene bepalingen ­ wijzigings- en opheffingsbepalingen ­ inwerkingtreding van de wet

HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen

Art. 46

De rechtscolleges en de bevoegde commissies kunnen over de verzoeken tot internering of tot invrijheidstelling slechts uitspraak doen ten aanzien van de betrokken personen bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat.

Hetzelfde geldt voor veroordeelden die om beëindiging van hun internering verzoeken.

Indien betrokkene geen advocaat heeft gekozen, wijst de voorzitter van de commissie of van de hoge commissie er ambtshalve een aan.

Art. 47

De bepalingen betreffende de vervolgingen in correctionele en criminele zaken zijn toepasselijk op de bij deze wet voorgeschreven procedures, behoudens de afwijkingen die zij bepaalt.

Art. 48

De bepalingen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt zijn van toepassing op de geïnterneerde personen, behoudens de afwijkingen die deze wet en de wet van 22 augustus 2002 bepalen.

Art. 49

De geïnterneerde heeft recht op inzage in het hem betreffende patiëntendossier.

De beroepsbeoefenaar zoals bedoeld in de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt kan deze inzage weigeren indien dit een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de geestestoestand van de geïnterneerde zou meebrengen. In voorkomend geval heeft de geïnterneerde het recht om onrechtstreeks, door bemiddeling van een door hem aangewezen beroepsbeoefenaar, het patiëntendossier dat over hem werd samengesteld te raadplegen.

Art. 50

De kosten voor de zorgen die verstrekt worden aan geïnterneerden die op grond van deze wet in erkende geschikte inrichtingen verblijven komen ten laste van de Staat.

HOOFDSTUK II
Wijzigingsbepalingen

Art. 51

Artikel 71 van het Strafwetboek wordt vervangen als volgt : « Er is geen misdrijf wanneer de beschuldigde of de beklaagde op het tijdstip van de feiten leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast, of wanneer hij gedwongen werd door een macht waaraan hij niet heeft kunnen weerstaan. »

Art. 52

Artikel 19, eerste lid, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt wordt vervangen als volgt :

« De politiediensten houden toezicht op de geïnterneerden die hun gemeld zijn als hebbende een uitgangsvergunning, verlof, verlengde afwezigheid of een halve vrijheid of die onder voorwaarden in vrijheid zijn gesteld op beslissing van de bevoegde commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde gedetineerden en de opvolging van geïnterneerden.

Zij houden eveneens toezicht op de naleving van de hen daartoe meegedeelde voorwaarden die aan de in vrijheid verkerende geïnterneerden zijn opgelegd. »

Art. 53

§ 1. Het opschrift van titel IVbis van het Burgerlijk Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Vergoeding van schade veroorzaakt door geesteszieken ».

§ 2. Artikel 1386bis, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Wanneer aan een persoon schade wordt berokkend door een persoon welke op het tijdstip van de feiten leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig aangetast, kan de rechter deze laatste veroordelen tot gehele of gedeeltelijke betaling van de schadevergoeding waartoe hij gehouden zou zijn mocht hij over zijn normaal oordeelsvermogen beschikken of de controle over zijn daden hebben. »

Art. 54

In de artikelen 8 en 9 van de wet van 23 mei 1990 inzake de overbrenging tussen Staten van de gevonniste personen, worden de woorden « de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers » vervangen door de woorden « de wet betreffende de internering van delinquenten met een geestesstoornis ».

Art. 55

In artikel 488bis, a) van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 juli 1991, worden de woorden « of de geïnterneerde » ingevoegd tussen de woorden « De meerderjarige » en de woorden « die, geheel of gedeeltelijk, ».

Art. 56

Artikel 488bis, b), § 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 juli 1991, wordt aangevuld als volgt :

« De vrederechter van de plaats waar betrokkene is of was geïnterneerd, is eveneens bevoegd om aan deze laatste een voorlopig bewindvoerder toe te voegen. »

Art. 57

In artikel 488bis, d), tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 juli 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º het tweede lid wordt vervangen als volgt :

« De opdracht van de voorlopig bewindvoerder eindigt van rechtswege zodra de wettelijke vertegenwoordiger, benoemd in geval van onbekwaamverklaring van de beschermde persoon, zijn taak aanvat, in geval van toevoeging van een voorlopig bewindvoerder krachtens artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek, in geval van verklaring van de staat van verlengde minderjarigheid of ingeval van toekenning van de definitieve invrijheidstelling aan de geïnterneerde. »;

2º het tweede lid wordt aangevuld als volgt :

« Het openbaar ministerie geeft de vrederechter kennis van de definitieve invrijheidstelling van de geïnterneerde. De vrederechter wordt ook in kennis gesteld van de invrijheidstelling onder voorwaarden van de geïnterneerde. »

Art. 58

In de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, gewijzigd bij de wetten van 17 juli 1990, van 20 juli 1990, van 10 februari 1998, van 5 maart 1998, van 7 mei 1999, van 28 november 2000 en van 29 april 2001, worden volgende wijzigingen aangebracht :

1º Het opschrift van de wet wordt vervangen als volgt :

« Wet op de terbeschikkingstelling van de regering ».

2º De hoofdstukken I tot en met VI en hoofdstuk VIII van de wet worden opgeheven.

3º Hoofdstuk VII van de wet wordt opgeheven en vervangen als volgt :

« Artikel 1. ­ In de gevallen bepaald bij de artikelen 54 en 57 van het Strafwetboek, worden de recidivisten, behalve indien de vroegere straf voor een politieke misdaad werd opgelegd, bij het arrest van veroordeling gedurende twintig jaar na afloop van hun straf ter beschikking van de regering gesteld.

Art. 2. ­ De recidivisten kunnen in de gevallen bepaald bij de artikelen 56 en 57 van het Strafwetboek, bij het vonnis of het arrest van veroordeling ter beschikking van de regering worden gesteld gedurende tien jaar na afloop van hun straf, indien deze ten minste één jaar gevangenis bedraagt. Zij kunnen ter beschikking van de regering worden gesteld voor een termijn van vijf jaar tot tien jaar, na afloop van hun straf, indien deze minder bedraagt dan één jaar gevangenis.

Dezelfde maatregel kan worden getroffen in geval van herhaling van misdaad na wanbedrijf en ten aanzien van wie ook die, na sedert vijftien jaar ten minste drie misdrijven te hebben gepleegd welke elk een correctionele gevangenisstraf van ten minste zes maanden hebben medegebracht, een aanhoudende neiging tot wetsovertredingen blijkt te hebben.

Dit artikel is niet van toepassing wanneer de vroegere veroordelingen werden uitgesproken wegens politieke misdrijven, noch wanneer het nieuwe midrijf van politieke aard is.

Er zal geen rekening worden gehouden met een veroordeling die tot eerherstel aanleiding heeft gegeven.

Art. 3. ­ De veroordeelde op grond van de artikelen 372, 373, tweede lid 375, 376, 377, eerste en tweede lid, en vierde tot zesde lid, van het Strafwetboek kan, bij het vonnis of het arrest van veroordeling, ter beschikking van de regering worden gesteld gedurende een termijn van maximaal tien jaar na afloop van zijn straf indien die meer dan een jaar zonder uitstel bedraagt.

Onverminderd de toepassing van artikel 1, kan hij in geval van een nieuwe veroordeling tot een straf van meer dan een jaar zonder uitstel wegens een van de in het eerste lid bedoelde strafbare feiten, gepleegd binnen de termijn bepaald bij artikel 56 van het Strafwetboek, gedurende een termijn van maximaal twintig jaar na afloop van zijn straf ter beschikking worden gesteld van de regering.

Art. 4. ­ Ingeval de maatregel niet door de wet is voorgeschreven, worden de procedures betreffende de misdrijven die als grondslag van de herhaling gelden, bij het dossier der vervolging gevoegd en de gronden van de beslissing worden erin omschreven.

Art. 5. ­ Na afloop van hun gevangenisstraf worden de veroordeelden die ter beschikking van de regering zijn gesteld, onder het toezicht geplaatst van de minister van Justitie, die hen in vrijheid kan laten onder de door hem bepaalde voorwaarden, of hun internering kan gelasten.

Wanneer het gaat om een persoon die ter beschikking van de regering is gesteld voor feiten bedoeld in de artikelen 372 tot 377 van het Strafwetboek, of voor feiten bedoeld in de artikelen 379 tot 387 indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, kan de minister deze slechts in vrijheid stellen na het advies te hebben ingewonnen van een dienst gespecialiseerd in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten.

Indien hij als voorwaarde het volgen van een begeleiding of behandeling oplegt, dan wijst de minister de daartoe bevoegde dienst of persoon aan.

Deze dienst of persoon die de opdracht aanneemt, brengt aan de minister, binnen de maand na het begin van die begeleiding of behandeling en telkens als die dienst of persoon het nuttig acht, of op verzoek van de minister en ten minste om de zes maanden, verslag uit over de opvolging van de begeleiding of de behandeling.

Het in het vierde lid bedoelde verslag handelt over de volgende punten : de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene op de voorgestelde raadplegingen, de ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de begeleiding of de behandeling door de betrokkene, de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan zijn gerezen en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden.

De bevoegde dienst of de bevoegde persoon moet de minister op de hoogte brengen van het stopzetten van de begeleiding of de behandeling.

Art. 6. ­ De minister van Justitie kan de internering gelasten van een veroordeelde die ter beschikking van de regering is gesteld :

1º wanneer na afloop van een vrijheidsstraf, zijn reclassering onmogelijk blijkt te zijn;

2º wanneer zijn gedragingen in vrijheid een gevaar voor de maatschappij te zien geven.

De beslissing tot internering moet met redenen omkleed zijn. Zij preciseert, naargelang van het geval, ofwel de gegevens in verband met de persoonlijkheid of met de maatschappelijke toestand van de betrokkene die zijn reclassering in de weg staan, ofwel de praktijken waardoor hij een gevaar voor de maatschappij is gebleken en inzonderheid de tekortkomingen in het vervullen van de voorwaarden die hem zijn opgelegd.

De beslissing is onmiddellijk uitvoerbaar. Zij wordt de betrokkene, die er een afschrift van ontvangt, ter kennis gebracht door de directeur van de inrichting waar hij zich in hechtenis bevindt, of, indien hij zich in vrijheid bevindt, binnen vierentwintig uren, door de directeur van de inrichting waar hij geïnterneerd wordt.

Art. 7. ­ Een ter beschikking van de regering gestelde veroordeelde kan opkomen tegen de beslissing van de minister die zijn internering gelast op grond van artikel 6. Daartoe richt hij, binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing, een aanvraag tot de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg die de terbeschikkingstelling van de regering heeft uitgesproken of die de zaak in eerste aanleg behandeld heeft indien de terbeschikkingstelling van de regering werd uitgesproken door een arrest van het hof van beroep. De griffie van de raadkamer doet de aanvraag aan de procureur des Konings toekomen.

De procureur des Konings deelt deze aanvraag onmiddellijk mee aan de minister, die hem het administratief dossier van de betrokkene bezorgt en hem elke uitleg verschaft die hij nuttig acht. Binnen een maand na de indiening van de aanvraag, onderwerpt de procureur des Konings deze aan de raadkamer en geeft hij de aanvrager ten minister acht vrije dagen tevoren, bij ter post aangetekende brief, kennis van de dag en het uur waarop de zaak zal worden behandeld.

Behoudens in de gevallen dat de openbaarheid gevaarlijk wordt geacht voor de orde of de goede zeden, is de terechtzitting van de raadkamer openbaar indien de aanvrager hierom verzoekt.

Op straffe van onontvankelijkheid van zijn aanvraag dient de aanvrager persoonlijk te verschijnen. Hij kan zich laten bijstaan door een advocaat. Het dossier wordt voor de terechtzitting gedurende ten ministe vijf dagen ter beschikking gesteld van de aanvrager en zijn raadsman.

De raadkamer doet uitspraak binnen de maand na de indiening van de aanvraag, na de aanvrager en zijn raadsman alsook het openbaar ministerie te hebben gehoord.

Indien de raadkamer binnen de gestelde termijn geen uitspraak heeft gedaan, wordt de betrokkene in vrijheid gesteld. Oordeelt de raadkamer echter dat zij niet over alle nodige gegevens beschikt om te kunnen beslissen, dan stelt zij dit vast in een beschikking en verzoekt het openbaar ministerie of de betrokkene aanvullende inlichtingen te verschaffen. Deze beschikking brengt van rechtswege verlenging mee met twee weken van de termijn bepaald in het vijfde lid.

De termijn waarbinnen de raadkamer uitspraak moet doen, wordt geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op verzoek van de eiser of zijn raadsman.

De raadkamer gaat enkel na of de beslissing van de minister in overeenstemming is met de wet. Zij spreekt zich niet uit over de wenselijkheid van de internering. In voorkomend geval gelast zij de invrijheidstelling van de betrokkene.

De beslissing van de raadkamer wordt door de directeur van de instelling waar hij geïnterneerd is, ter kennis gebracht van de betrokkene, die er een afschrift van ontvangt.

Art. 8. ­ Na een jaar vrijheidsbeneming die uitsluitend is gesteund op een beslissing tot internering overeenkomstig artikel 6, kan de geïnterneerde ter beschikking van de regering gestelde veroordeelde aan de minister van Justitie vragen in vrijheid te worden gesteld.

Die aanvraag kan jaarlijks worden hernieuwd.

De minister beslist binnen een maand na de aanvraag en kan deze afwijzen indien de reclassering van betrokkene nog steeds onmogelijk blijkt.

Indien de minister niet beslist heeft binnen de gestelde termijn, wordt de betrokkene in vrijheid gesteld.

De beslissing waarbij de minister de aanvraag afwijst, moet met redenen zijn omkleed overeenkomstig artikel 6, tweede lid; de directeur van de inrichting waar de betrokkene is geïnterneerd, geeft hem kennis van die beslissing en overhandigt hem een afschrift daarvan.

De ter beschikking van de regering gestelde veroordeelde die op grond van artikel 6 wordt geïnterneerd, kan tegen de beslissing van de minister opkomen volgens de procedure bepaald in artikel 7.

Art. 9. ­ De veroordeelden die ter beschikking van de regering zijn gesteld krachtens de artikelen 1, 2 en 3, kunnen vragen van de gevolgen dezer beslissing ontheven te worden. Daartoe richten zij hun aanvraag tot de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg die hun terbeschikkingstelling van de regering uitgesproken heeft, of die de zaak in eerste aanleg behandeld heeft indien de terbeschikkingstelling van de regering werd uitgesproken door een arrest van het hof van beroep. De procureur des Konings wint alle inlichtingen in die hij nodig acht, voegt de uitslag ervan bij het dossier en onderwerpt dit, met zijn vorderingen, aan de raadkamer die, na de betrokkene in bijzijn van een advocaat te hebben gehoord, uitspraak doet bij een met redenen omklede beslissing. Behoudens in de gevallen dat de openbaarheid gevaarlijk wordt geacht voor de orde of de goede zeden, is de terechtzetting van de raadkamer openbaar indien de aanvrager hierom verzoekt.

Deze aanvraag mag ingediend worden drie jaar na het verstrijken van de straf, en vervolgens om de drie jaar, wanneer de duur van de terbeschikkingstelling van de regering tien jaar niet te boven gaat. In de overige gevallen mag de aanvraag worden ingediend na vijf jaar en mag zij om de vijf jaar worden hernieuwd.

De beslissing van de raadkamer wordt ter kennis gebracht van de betrokkene, die er een afschrift van ontvangt, door de directeur van de instelling waar hij gevangen gehouden wordt of door de directeur van de instelling waar hij geïnterneerd is, of door een gerechtsdeurwaarder als hij noch gevangen gehouden wordt noch geïnterneerd is.

Art. 10. ­ De ter beschikking van de regering gestelde veroordeelde en het openbaar ministerie kunnen voor de kamer van inbeschuldigingstelling hoger beroep instellen tegen de beschikkingen van de raadkamer gegeven in de gevallen bedoeld in de artikelen 8 en 9.

Het hoger beroep moet worden ingesteld binnen een termijn van vierentwintig uur, die ten aanzien van het openbaar ministerie loopt te rekenen van de dag van de beslissing en ten aanzien van de ter beschikking van de regering gestelde veroordeelde te rekenen van de dag waarop die hem betekend is op de wijzen voorzien in de artikelen 8 en 9.

Deze betekening wordt gedaan binnen vierentwintig uur als de ter beschikking van de regering gestelde veroordeelde gevangen gehouden wordt of geïnterneerd is, en onverwijld als hij noch gevangen gehouden wordt noch geïnterneerd is. In de akte van betekening wordt hem kennis gegeven van het hem toekomende recht van hoger beroep en van de termijn waarbinnen dit moet worden uitgeoefend.

De verklaring van hoger beroep werd gedaan op de griffie van de rechtbank die uitspraak deed, en wordt ingeschreven in het register van hoger beroep in correctionele zaken.

De stukken worden waar het behoort door de procureur des Konings bezorgd aan de procureur-generaal bij het hof van beroep.

De raadsman van de ter beschikking van de regering gestelde veroordeelde wordt verwittigd door de griffier van het hof.

Over het hoger beroep wordt uitspraak gedaan met voorrang boven alle andere zaken, het openbaar ministerie, de ter beschikking van de regering gestelde veroordeelde en zijn raadsman worden gehoord.

De stand van zaken blijft ongewijzigd totdat over het hoger beroep is beslist, voor zover dit geschiedt binnen vijftien dagen nadat het beroep is ingesteld; de geïnterneerde ter beschikking van de regering gestelde veroordeelde wordt in vrijheid gesteld als de uitspraak niet is geveld binnen die termijn.

De termijn wordt geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op verzoek van de verdediging.

Behoudens in de gevallen dat de openbaarheid gevaarlijk wordt geacht voor de orde of de goede zeden, is de terechtzitting van de Kamer van inbeschuldigingstelling openbaar indien de ter beschikking van de regering gestelde veroordeelde hieromtrent verzoekt. »

HOOFDSTUK III
Opheffingsbepalingen ­ Inwerkingtreding van de wet

Art. 59

De Koning bepaalt de datum van de inwerkingtreding van deze wet.

30 oktober 2003.

Stefaan DE CLERCK.
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Ludwig CALUWÉ.
Sabine de BETHUNE.
Hugo VANDENBERGHE.