1999 - 2004

Vragen voor Minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, Dirk Van Mechelen

20 November 2003

Vraag om uitleg over de mogelijke inplanting van een 'train-wash' door de NMBS in parkgebied te Ekeren

De heer Ludwig Caluwé : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, op 20 oktober 2003 keurde de districtsraad van Ekeren een negatief advies goed over de aanleg van een wasinstallatie voor treinen in het gebied Oude Landen. De NMBS plant immers ten oosten van de spoorlijn Essen-Roosendaal ter hoogte van het natuurgebied de Oude Landen de aanleg van een treinwasserij.

Het project zou bestaan uit een tiental sporen, een 120 meter lange treinwasserij, bereikbaar voor alle sporen op een spoor van 820 meter lengte, een overkapping van 2 sporen, een hal met 5 burelen, een refter met sanitair voor 80 mensen, een parking voor 80 voertuigen, een toegangsweg voor vrachtwagens en twee meter diepe onderhoudssleuven. Het zou dus gaan om een niet-onaanzienlijke infrastructuur.

Men wil die treinwasserij inplanten in een gebied dat volgens de gewestplannen parkgebied is. Het is ongeveer 50 hectare groot. In de studie Stadsbosproject Antwerpen is voorgesteld om het gebied in te richten als gebied voor natuurontwikkeling, recreatie en waterberging. Het is ook opgenomen in het visiegebied van de Oude Landen, en als dusdanig te beschouwen als toekomstig uitbreidingsgebied voor het reservaat.

Verder is het niet evident dat het project in dit gebied kan worden gerealiseerd, want er zijn milieuvergunningen nodig. Het gebied vormt het enig mogelijke verbindingsgebied voor de Oudelandse Beek en de Laarse Beek. Verder zijn er voorstellen om in dat gebied overstromingsgebieden te creëren. Het project van de tweedespoorontsluiting voor de haven is op de lange baan geschoven, maar ik hoop dat daarin verandering komt. Aansluitend bij dat project is het gebied aangeduid als compensatiegebied voor het verlies van groen en open ruimte door die tweedespoorontsluiting.

Tot slot moet ook rekening worden gehouden met de omgeving. Het gebied grenst aan een woongebied. Een dergelijke infrastructuur zal ook 's nachts worden gebruikt voor het reinigen van treinstellen die overdag rijden. De buurtbewoners vrezen extra lawaaioverlast, bovenop het lawaai van de goederentreinen die er 's nachts al voorbijrijden.

Is de minister in kennis gesteld van de eventuele inplanting van een treinwasserij van de NMBS op het grondgebied van Ekeren ? Zijn daartoe al stappen ondernomen bij zijn administratie om een noodzakelijke wijziging van het gewestplan of de noodzakelijke bouwvergunning te bekomen ? Komt het gebied ten oosten van Lijn 12, ter hoogte van de Oude Landen, überhaupt in aanmerking voor de inplanting van zo’n infrastructuur ?

De voorzitter : De heer Malcorps heeft het woord.

De heer Johan Malcorps : Begin oktober heb ik over dit onderwerp al schriftelijke vragen gesteld aan de ministers Sannen en Van Mechelen. Ik kreeg geen gecoördineerd antwoord, maar twee aparte antwoorden. Minister Sannen was negatief over de NMBS-plannen. Hij voerde twee redenen aan. Het plan gaat in tegen de bestemming van het gebied als overstromingsgebied. Er is een waterberging van 200.000 kubieke meter nodig om wateroverlast in de wijken Ekeren-Donk en het Laar te vermijden. Men weet wat er is gebeurd tijdens de overstroming van 1998. De uitvoering van de plannen van de intussen uitgestelde tweedespoorontsluiting zou het waterbergend vermogen van dit gebied fors verminderen en de aanleg van dit complex geheel van spoorbundels zou de plannen voor extra waterberging helemaal doorkruisen. De tweede reden is dat dit zou ingaan ‘tegen vroegere afspraken om dit gebied ten oosten van de Oude Landen als gebied voor natuurontwikkeling en bosuitbreiding aan te duiden, ter compensatie van het verlies aan natuur ten gevolge van de eventuele aanleg van de tweedespoortoegang.’ Minister Sannen ziet het niet zitten, maar er wordt nog gewacht op het MER. Men kan verwachten dat dit alles niet positief zal aflopen.

Minister Van Mechelen zei in zijn antwoord dat hij voorlopig geen partij is in dit dossier. Ik veronderstel dat de minister straks in dezelfde zin zal antwoorden. De minister wekt wel mijn vertrouwen als hij antwoordt dat de gevolgen voor milieu en mobiliteit grondig moeten worden onderzocht, inclusief de watertoets. Ik neem bijgevolg aan dat de opvattingen van minister Van Mechelen aansluiten bij deze van minister Sannen.

De voorzitter : Minister Van Mechelen heeft het woord.

Minister Dirk Van Mechelen : Mijnheer de voorzitter, ik heb de gewoonte om maar een standpunt in te nemen als ik beschik over een dossier. Anderen slagen er blijkbaar in om een antwoord te geven op basis van indicaties. Dat is niet de gewoonte van mijn administratie en van mij. Noch mijn administratie, noch ikzelf hebben op een of andere manier een concrete aanvraag ontvangen. Het doet er niet toe wat ik in concreto denk, want ik beschik niet over een dossier. Men vraagt me wat mijn standpunt zou zijn als er een dossier zou worden ingediend. Zo werkt dat niet. Als men me vraagt om toe te staan bruggen te bouwen over de Singel zonder dat men over een bouwplan beschikt, dan meld ik de secretaris-generaal van LIN dat ik op basis van zo’n vraag geen bouwvergunningen aflever.

Ik heb inderdaad op de schriftelijke vraag nummer 6 geantwoord. In dat antwoord van 10 oktober 2003 zeg ik : ‘Ik ben tot op heden geenszins gevat door betreffend dossier. Een onderzoek naar mogelijke herlokalisatieplaatsen werd enkel ter kennisgeving aan mijn administratie overgemaakt onder de vorm van een mieuhaalbaarheidsstudie (d.d. mei 2003), opgemaakt door de NMBS, cel MER. Het spreekt evenwel voor zich, dat mede gelet op de overstromingen dewelke zich in september 1998 op beoogde locatie voordeden er zich een watertoets opdringt.’ Dat is de evidentie zelf. ‘Mocht hieruit blijken dat het realiseren van kwestieuze inrichting op betreffende locatie niet aangewezen wordt geacht zal tevens de vraag dienen te worden beantwoord of via het doorvoeren van milderende maatregelen een voldoende waterberging kan worden bewerkstelligd. Omtrent de opportuniteit van eventuele milderende maatregelen – terreinafgraving en dergelijke – wordt het aangewezen geacht advies in te winnen bij de afdeling Water – Aminal. Uiteraard dienen de milieu- en mobiliteitseffecten eerst grondig te worden onderzocht. Omtrent het al dan niet grondig onderzoeken van de milieu- of mobiliteitseffecten én het onderzoek naar alternatieve locaties verwijs ik naar de milieuhaalbaarheidsstudie die de NMBS heeft opgemaakt op vraag van Aminal, cel MER.’

Ik ben niet de minister van Leefmilieu, maar de minister van Ruimtelijke ordening. Dit dossier ligt dus niet binnen mijn bevoegdheidssfeer. Wat de deelvragen betreft, ben ik zelf persoonlijk van oordeel dat het geen evidente zaak is dat die treinwasserij er komt. Persoonlijk ben ik zelfs de mening toegedaan dat het zeer onverstandig zou zijn als die er komt, en dat is vanuit heel verschillende invalshoeken zo. Als ik echter iets de afgelopen vier en een half jaar heb geleerd, dan is het wel dat de houding van de NMBS in dit soort van dossiers niet altijd even consistent is. We moeten dus met zeer veel kritische zin hun aanvragen onderzoeken en nagaan wat in het kader van een goede ruimtelijke ordening in Vlaanderen mogelijk is. Ik denk echter dat die wasserij er op die plaats niet zal komen.

De voorzitter : De heer Caluwé heeft het woord.

De heer Ludwig Caluwé : Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik vroeg hem niet welke beslissing hij zou nemen. Ik wilde enkel weten of er een dossier is, wat de stand van zaken daaromtrent is, en of zo’n inplanting in die streek überhaupt in aanmerking komt.

De voorzitter : Ik zal niet meer toestaan dat men naar de intenties van de minister peilt, al is dat niet altijd uit de vraag zelf af te leiden.

De heer Ludwig Caluwé : Men zou natuurlijk ook pas vragen kunnen gaan stellen op het ogenblik dat de beslissingen al in het Staatsblad zijn gepubliceerd. Ik zie echt niet in waarover men zich hier druk maakt. Ik vind het spijtig dat deze discussie zo moet verlopen.