1999 - 2004

29 March 2000

Voorstel van decreet houdende algemene bepalingen aangaande het beleid inzake mobiliteit, verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid

VOORSTEL VAN DECREET - van de heer Carl Decaluwe c.s. - houdende algemene bepalingen aangaande het beleid inzake mobiliteit, verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid TOELICHTING DAMES EN HEREN,

Sinds enkele jaren is het handhaven van een aanvaardbaar niveau van mobiliteit één van de grote beleidsprioriteiten. Daarbij kan onder meer verwezen worden naar de werkzaamheden van de parlementaire adhoc-commissie Mobiliteit. De besluiten van die commissie illustreerden de grote unanimiteit om het mobiliteitsvraagstuk op een alomvattende en geïntegreerde wijze aan te pakken.

Al enkele jaren lopen er op dit vlak succesvolle initiatieven. Door de invoering van mobiliteitsconvenants werden gemeenten ertoe aangezet de mobiliteitsproblematiek in hun gemeente planmatig en geïntegreerd aan te pakken. De convenants legden daarnaast ook de basis voor een betere samenwerking tussen de gemeenten, de administratie Wegen en Verkeer en de Vlaamse Vervoersmaatschappij.

Onder impuls van de Vlaamse Stichting Verkeerskunde (VSV) werden gesprekken gevoerd om die positieve evolutie door een decreet reglementair te verankeren. Die gelegenheid zou bovendien kunnen worden aangegrepen om enkele, vooralsnog minder gunstige, kenmerken van het huidige systeem verder om te buigen.

Zo werd in de enquête, uitgevoerd door de VSV, onder meer gewezen op de noodzaak om de ruimtelijke structuurplanning en de mobiliteitsplanning beter te integreren, zonder dat mobiliteitsplanning wordt gereduceerd tot de louter planologische aspecten ervan. De mobiliteitsplanning mag immers niet beperkt worden tot de nadere invulling en detaillering van de ruimtelijke en fysische randvoorwaarden uit het structuurplan, maar dient evenzeer aspecten inzake sensibilisering, organisatie, leefbaarheid, openbaar vervoer en handhaving te omvatten.

In een recente hoorzitting bevestigde de bevoegde administratie dat de kwaliteit van de mobiliteitsplanning inderdaad sterk verbetert indien ze op de gemeente voorafgegaan werd door of gepaard ging met de gemeentelijke structuur- planning. De VSV stelde daarom voor structuurplanning en mobiliteitsplanning duidelijker te koppelen. Het structuurplan kan daarbij fungeren als uitgangspunt van het mobiliteitsplan.

Het is trouwens een algemene wens van de lokale besturen om de door de gewestelijke en federale overheid gewenste beleidsplannen zowel inhoudelijk als procedureel zoveel mogelijk te kunnen integreren en coördineren. In dat kader werd al voorgesteld om het gemeentelijke ruimtelijk structuurplan te gebruiken als integratiekader voor alle grondgebonden beleidsinitiatieven, zoals het mobiliteitsplan, maar ook het natuurontwikkelingsplan, het strategisch economisch plan, het woonbeleid, enzoverder. Ook de verslaggeving inzake die aspecten kan worden gebundeld in een algemeen gemeentelijk jaarverslag. De bepalingen in dit decreet gaan uitdrukkelijk uit van die basisoptiek.

Een andere factor van onduidelijkheid in de bestaande mobiliteitsplanning is het feit dat mobiliteitsplanning tot nog toe louter beperkt blijft tot een gemeentelijk niveau. Het gewest noch de provincie is tot nog toe verplicht een mobiliteitsvisie en mobiliteitsplannen expliciet aan te geven, waardoor de gemeenten op dit gebied duidelijkheid ontberen. De huidige Vlaamse regering heeft te kennen gegeven, althans op gewestelijk niveau, tegen 2001 dat hiaat te willen opvullen. Dit decreet geeft daarvoor een decretale basis.

De hoofdbedoeling van dit decreet is de mobiliteitsplanning te stimuleren op de drie bestuurlijke niveaus en een open democratische besluitvorming in verband daarmee te bevorderen. Er werd zo min mogelijk voor gekozen de feitelijke inhoud van de planningsdocumenten en de procedures die ermee gepaard gaan, vooraf gedetailleerd vast te leggen. De grootst mogelijke aandacht moet gaan naar de inhoudelijke kwaliteit van de mobiliteitsplanning en naar het creëren van een zo ruim mogelijk maatschappelijk draagvlak ervoor, minder naar de procedures en vormvoorschriften die ermee gepaard gaan. Het decreets- voorstel gaat expliciet uit van het primaat en de verantwoordelijkheid van de politiek, zonder een zo ruim mogelijke bekendmaking van de plannen en een zo ruim mogelijke participatie bij de besluitvorming uit het oog te verliezen.

Inhoudelijk steunt het voorstel in ruime mate op elementen uit het decreet houdende de algemene bepalingen inzake milieubeleid (5 april 1995) en op het decreet ruimtelijke ordening (18 mei 1999). De inspraakprocedures bij de totstandkoming van het mobiliteitsplan zijn grotendeels gebaseerd op de procedures van de milieubeleidsplannen. In beide gevallen betreft het immers plannen die alleen de overheid binden, in tegenstelling tot de ruimtelijke uitvoeringsplannen.

Omdat dit decreet de algemene beginselen van het mobiliteitsbeleid uitstippelt, zouden bepalingen inzake de organisatie van het geregeld vervoer, de basismobiliteit en de beleidsadvisering inzake mo biliteit erin geïntegreerd kunnen worden. Doordat dienaangaande een voorontwerp van decreet is aangenomen door de Vlaamse regering, werden daarover, conform de afspraken tussen de Vlaamse regering en het Vlaams Parlement, geen elementen opgenomen in het voorstel.

Commentaar bij de artikelen Artikel 1 Dit artikel behoeft geen commentaar.

Artikel 2 In dit artikel worden eerst de basisprincipes van de mobiliteitsplanning gedefinieerd. De mobiliteitsplanning vindt plaats binnen het kader van de ruimtelijke planning. Het fysische kader is immers bij mobiliteit van doorslaggevend belang. Mobiliteitsplanning moet uitgaan van de keuzes die in dat kader werden genomen.

Dat betekent zeker niet dat de mobiliteitsplanning zich beperkt tot de nadere invulling en detaillering van de ruimtelijke en fysische randvoorwaarden. Mobiliteitsplanning heeft immers evenzeer te maken met sensibilisering, organisatie, leefbaarheid, openbaar vervoer en handhaving.

Verder in dit decreet zal blijken dat de mobiliteitsplanning die wordt voorgesteld in dit decreet, bestaat uit een vijfjaarlijks mobiliteitsplan en een jaarlijks mobiliteitsrapport. Verder worden de andere noodzakelijke definities gegeven. Net zoals in de mobiliteitsconvenants wordt duurzame mobiliteit in dit decreet als uitdrukkelijk beleidsdoel naar voren geschoven. De definitie is overgenomen uit het mobiliteitshandboek.

Vergelijkbaar met de ladder van Lansink voor afval, wordt in artikel 3, § 2, een rangorde van wenselijke mobiliteitsvormen gegeven. Die worden in dit artikel gedefinieerd.

Artikel 3 Omdat dit decreet in het bijzonder handelt over het mobiliteitsbeleid, worden de algemene beleidsdoelstellingen en principes uitdrukkelijk weergegeven. Het beleid streeft in eerste instantie naar duurzame mobiliteit, op het vlak van bereikbaarheid, mobiliteitsafhankelijkheid, verkeersonveiligheid en leefbaarheid en het niveau van milieuverstoringen door de mobiliteit. Een geïntegreerd mobiliteitsbeleid dient al die aspecten in hun geheel te benaderen.

Binnen de discussies in de adhoccommissie Mobiliteit werd de wenselijkheid van een mobiliteitsladder naar voren geschoven, naar analogie van de ladder van Lansink. Dat principe is in dit artikel opgenomen. Preventie staat, net zoals bij de afvalproblematiek, voorop. Met het oog op de eenvoud wordt collectief vervoer (carpool, openbaar vervoer, ...) als één geheel beschouwd. Overigens lijkt het voor de indieners niet vanzelfsprekend om openbaar collectief vervoer in alle omstandigheden als meer wenselijk te beschouwen dan andere vormen van collectief vervoer.

Zoals uit de definitie van duurzame mobiliteit in artikel 2 reeds bleek, moet het mobiliteitsbeleid sociaal economische, technische, ecologische en internationale factoren mee in overweging nemen.

Artikelen 4 en 5 Zoals in het milieu en natuurbeleid het geval is, wordt in dit decreet eveneens het voorzorgsprincipe ingevoerd. Wegbeheerders dienen de maatschappelijke verantwoordelijkheid op zich te nemen en er maximaal naar te streven maatregelen inzake verkeersveiligheid in te voeren.

De ongevalsanalyse is hiertoe een nuttig instrument bij uitstek. Momenteel worden de ongevalsanalyses bijna uitsluitend vanuit de juridische culpabiliteitsvraag gemaakt en slechts zeer beperkt vanuit een preventieoogpunt. Verschillende verkeersexperten hebben in de adhoccommissie Mobiliteit gewag gemaakt van een te beperkt onderzoek hiernaar. Vanwege het belang van deze opdracht, moet de Vlaamse regering daarvoor voldoende ondersteunende middelen uittrekken.

Artikel 6 De expertise inzake mobiliteit in Vlaanderen is helaas vooralsnog te beperkt. Maatregelen om dat tekort weg te werken, zijn bijgevolg dringend.

Zowel bij het opstellen van mobiliteitsplannen als bij het ontwerp van aanleg of aanpassing van de openbare weg is een gedegen kennis van de mobiliteitsproblematiek noodzakelijk ; anders dreigen de inspanningen die in dit kader geleverd worden tot onvoldoende resultaat te leiden.

Bij mobiliteitsplanning moet de garantie kunnen worden gegeven dat er een voldoende interdisciplinaire aanpak is. Inzake de aanleg en de aanpassing van de openbare weg met belangrijke mobiliteitseffecten, moet erover gewaakt worden dat niet alleen bouwkundige en architecturale elementen de doorslag geven ; ook verkeersdeskundigheid moet daarbij worden betrokken.

Artikel 7 Omdat er voor de mobiliteitsplanning wordt gewerkt volgens de logica van de ruimtelijke structuurplannen, worden dezelfde planningsniveaus gehandhaafd. De provincie moet daarbij een zeer belangrijke rol spelen inzake de coördinatie van de gemeenten bij mobiliteitsaspecten van bovengemeentelijk vlak.

Mobiliteitsplannen kunnen worden gemaakt voor het gehele grondgebied of voor gedeelten ervan. In het geval van provincies kan dat leiden tot het maken van plannen per vervoersregio.

Artikelen 8 tot 10 Het mobiliteitsplan moet bij uitstek een beleidsdocument zijn, op basis waarvan een ruim maatschappelijk én politiek debat kan plaatsvinden. Op basis van het mobiliteitsplan worden de beleidsdoelstellingen en beleidsmaatregelen op korte en middellange termijn vastgelegd.

Het mobiliteitsplan moet daarom ook een concreet actieplan omvatten dat, binnen de eigen bevoegdheden en met respect voor het subsidiariteitsbeginsel, onder meer ingaat op de investeringen in de fysische infrastructuur, het aanbod aan openbaar vervoer, parkeerbeleid, sensibiliseringsacties, maatregelen inzake verkeersonveiligheid, geluidsoverlast, enz. De geloofwaardigheid van het politieke bestel vereist dat het mobiliteitsplan dat werd vastgelegd na de inspraakprocedures en het politieke debat, dan ook bindend is voor de overheid die het moet uitvoeren. Meer in het bijzonder wordt gesteld dat niet van het plan mag worden afgeweken tenzij dat uitdrukkelijk wordt gemotiveerd en dat het gaat om dringende of onvoorziene redenen.

Artikel 11 Het mobiliteitsrapport moet het mogelijk maken jaarlijks, bij de begrotingsbesprekingen, na te gaan wat de stand van uitvoering van het mobiliteitsplan is, zowel met betrekking tot het voorbije jaar als tot het komende begrotingsjaar.

De middelen voor het te voeren beleid voor het volgende kalenderjaar moeten immers in de begroting opgenomen worden.

Artikel 12 In dit artikel wordt het bestaande systeem van mobiliteitsconvenants decretaal verankerd. De recente wijzigingen met betrekking tot de bijaktes en modules werden opgenomen.

Mobiliteitsconvenants richten zich op de uitvoering van bepalingen van het gewestelijke, provinciale of gemeentelijke mobiliteitsplan en passen bijgevolg in het algemene mobiliteitsbeleid. De convenants vormen een samenwerkingsbasis tussen de verschillende betrokken overheidsinstanties inzake mobiliteit. Daarbij dient uitdrukkelijk de samenwerking tussen verschillende aaneengrenzende gemeenten te worden gestimuleerd.

De kwaliteit van de projecten wordt beoordeeld door de provinciale adviescommissies. Zij adviseren daarover de Vlaamse regering. De adviescommissies zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de betrokken administraties, de VVM, de lokale besturen en de experten mobiliteit en ruimtelijke ordening. De rol van de experten is essentieel. Zij begeleiden het proces van het mobiliteitsconvenant en leiden de kwalitatieve beoordeling van de ingediende projecten. Opdat de experten die rol goed kunnen vervullen, moeten zij voldoende onafhankelijk van de administratie en de studiebureaus kunnen optreden.

Artikel 13 Dit artikel geeft weer op welke wijze het gewestelijk mobiliteitsplan moet worden gemaakt. De diensten van de Vlaamse mobiliteitscel, die nu al een grote expertise op dat gebied bezitten, coördineren dat proces. Zij kunnen daarbij een beroep doen op de gegevens die voorhanden zijn op andere diensten binnen onder meer de Vlaamse administratie, bij VOI's en bij gemeenten en provincies.

Het gewestelijke mobiliteitsplan gaat niet enkel in op de mobiliteitsaspecten die van gewestelijk belang zijn, maar beschrijft eveneens de beleidsdoelstellingen en taken inzake het beheer van het gewestelijke wegennet en de organisatie van het openbaar vervoer.

Artikel 14 Dit artikel beschrijft de inspraakprocedure die voor de goedkeuring van het gewestelijke mobiliteitsplan moet worden gevoerd. Deze procedure is nagenoeg dezelfde als die voor het milieubeleidsplan. De procedure moet de garanties bieden dat eenieder die zich bij mobiliteit betrokken voelt, op de hoogte wordt gebracht van de lopende beleidsplanning, zodat hij er actief aan zou kunnen participeren.

Artikel 15 Dit artikel bepaalt hoe het mobiliteitsplan definitief wordt vastgesteld. In het milieubeleidsdecreet is bepaald dat het gewestelijk milieubeleidsplan door de regering wordt vastgesteld, in tegenstelling tot het niveau van de gemeenten en provincies, waar dat door de gemeente of provincieraad gebeurt.

Deze interne tegenstrijdigheid wordt hier niet overgenomen. Het spreekt immers voor zich dat een dergelijk richtinggevend beleidsplan op brede politieke steun moet kunnen rekenen. In die optiek wordt in dit voorstel gekozen voor uitdrukkelijke vaststelling door het Vlaams Parlement.

Het artikel beperkt er zich toe het principe te stellen van de vaststelling door het Vlaams Parlement.

Terzake is de wijze van besluitvorming en verantwoording, zaak voor het Reglement van het Vlaams Parlement. Voorgesteld wordt om het plan vast te stellen bij een met redenen omkleed besluit, met vermelding van de overwegingen omtrent de ingediende opmerkingen en de verleende adviezen.

Artikelen 16 tot 18Deze artikelen beschrijven hoe een provinciaal mobiliteitsplan wordt vastgesteld. Om alle onzekerheid hieromtrent te vermijden, is opgenomen dat de Vlaamse regering bij besluit delen van het provinciale mobiliteitsplan die afwijken van het gewestelijke plan of van de structuurplannen, kan vernietigen.

Er is niet bepaald dat tegenstrijdige bepalingen van rechtswege hun geldigheid zouden verliezen. Dat zou immers een grote onzekerheid met zich meebrengen. Het is de taak van de Vlaamse regering het belang van eventuele tegenstrijdigheden in te schatten en daaruit de juiste conclusies te trekken.

De provincie mag zelf beslissen welke adviesorganen zij bij de inspraakprocedure uitdrukkelijk wil betrekken. De indieners van dit decreet hoeden zich ervoor telkens weer nieuwe adviesorganen te creëren. De provincie en zeker de gemeente kan ervoor opteren bestaande adviesorganen, waar inzake mobiliteit voldoende deskundigheid aanwezig is, te betrekken bij de besluitvorming of een afzonderlijk adviesorgaan te creëren.

Artikelen 19 tot 21 Deze artikelen beschrijven hoe een gemeentelijk mobiliteitsplan tot stand komt. Deze procedure is analoog aan die voor het gewestelijke en provinciale mobiliteitsplan. Op basis van artikel 10 kan de geldigheid van een mobiliteitsplan worden verlengd. Dat kan gemeenten in staat stellen het vaststellen van een nieuw mobiliteitsplan uit te stellen tot het begin van een nieuwe legislatuur.

In dit decreet is opgenomen dat gemeenten en provincies bij het maken van hun plan een beroep moeten kunnen doen op gegevens die voorhanden zijn bij het gewest, de provincies of de instellingen die er onder ressorteren. De gegevensuitwisseling tussen gewest, provincies en gemeenten moet op een basis van gelijkwaardigheid plaatsvinden. De Vlaamse regering kan conform artikel 19, § 5, beslissen dat bepaalde gegevens jaarlijks, zonder dat de gemeente daarom uitdrukkelijk verzoekt, voorhet gemeentebestuur beschikbaar worden gesteld. Andere gegevens kunnen beschikbaar worden gesteld op verzoek van de gemeentebesturen.

Artikelen 22 en 23 De geleverde inspanningen inzake mobiliteitsplanning moeten maximaal ten nutte worden gemaakt. Het kan niet de bedoeling zijn dat geleverde inspanningen louter om procedurele redenen moeten worden overgedaan. Vandaar ook dat dit decreet pas in werking treedt zes maanden na de bekendmaking zodat eventueel lopende en gevorderde procedures kunnen worden afgerond.

Carl DECALUWE VOORSTEL VAN DECREET HOOFDSTUK I Algemene bepalingen AFDELING 1 Inleidende bepalingen Artikel 1 Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.

Artikel 2 In dit decreet wordt verstaan onder:

1° mobiliteitsplanning : het geheel van activiteiten die erop gericht zijn samenhang te brengen in de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van beslissingen inzake duurzame mobiliteit. De mobiliteitsplanning past in het geheel van de structuurplanning zoals vastgesteld in het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening;

2° duurzame mobiliteit : mobiliteit die past binnen een duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Daarbij worden de economische, de sociale, de ecologische, de internationale en de technische componenten geïntegreerd benaderd;

3° zacht vervoer : verplaatsingen te voet of met behulp van nietgemotoriseerde hulpmiddelen;

4° collectief vervoer : verplaatsingen waarbij verschillende personen gebruikmaken van hetzelfde gemotoriseerde voertuig;

5° individueel gemotoriseerd vervoer : verplaatsingen waarbij het gemotoriseerde voertuig ongeacht een hogere vervoerscapaciteit slechts wordt gebruikt door één persoon;

6° wegbeheerder : het openbaar bestuur onder wiens bevoegdheid de proportionering en de inrichting van de openbare weg valt, met inbegrip van het vastleggen van de geldende verkeersregels.

AFDELING 2 Doelstellingen en beginselen ONDERAFDELING 1 Duurzame mobiliteit Artikel 3 § 1. Het mobiliteitsbeleid heeft als doel de nodige randvoorwaarden te creëren voor de totstandkoming van duurzame vormen van mobiliteit. Meer in het bijzonder wordt door het mobiliteitsbeleid gestreefd naar:

1° het garanderen van de bereikbaarheid van de economische centra en woonkernen;

2° het garanderen van een voldoende niveau van mobiliteit voor iedereen;

3° het voorkomen van verkeersonveiligheid;

4° het bewaren van een hoge woon en leefkwaliteit in zones gelegen langs mobiliteitsassen;

5° het beperken van nadelige gevolgen van de mobiliteit voor landschap, milieu en natuur.

§ 2. Het mobiliteitsbeleid streeft, met het oog op de realisatie van de doelstellingen van § 1, in de eerste plaats naar het beperken van de mobiliteitsbehoefte en in tweede instantie naar het respecteren van de volgende rangorde inzake wenselijke mobiliteitsvormen:

1° zacht vervoer;

2° collectief vervoer;

3° individueel gemotoriseerd vervoer.

ONDERAFDELING 2Voorzorgsprincipe en ongevalsanalyseArtikel 4Een wegbeheerder neemt alle maatregelen die redelijkerwijze van hem kunnen worden verwacht om de verkeersonveiligheid te voorkomen of te beperken.

Artikel 5 § 1. Bij een verkeersongeval met zwaargewonden of doden maakt de wegbeheerder een ongevalsanalyse. Daarbij besteedt hij aandacht aan weginrichting en handhaving.

De ongevalsanalyse maakt deel uit van het mobiliteitsrapport zoals bedoeld in artikel 11.

§ 2. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels voor de inhoud en de vorm van de ongevalsanalyse.

§ 3. De Vlaamse regering ondersteunt de wegbeheerder in zijn in § 1 omschreven taak.

ONDERAFDELING 3 Ontwerpers Artikel 6 § 1. De Vlaamse regering kan, om de interdisciplinariteit te garanderen, de voorwaarden bepalen waaraan één of meer fysieke personen of rechtspersonen, of een gewestelijk, provinciaal of gemeentelijk bestuur moet voldoen, om te kunnen worden aangewezen om een ontwerp van mobiliteitsplan te maken.

§ 2. De Vlaamse regering kan, om de interdisciplinariteit te garanderen, de voorwaarden bepalen waaraan één of meer fysieke personen of rechtspersonen, of een gewestelijk, provinciaal of gemeentelijk bestuur moet voldoen om te kunnen worden aangewezen om het ontwerp van aanleg of aanpassing van de openbare weg met belangrijke mobiliteitseffecten, te maken.

De Vlaamse regering bepaalt nader welke ontwerpen van aanleg of aanpassing van de openbare weg belangrijke mobiliteitseffecten hebben.

§ 3. De voorwaarden zoals vermeld in §§ 1 en 2 kunnen onder meer variëren afhankelijk van het planningsniveau, de grootte en de aard van de gemeente en de omvang en de mobiliteitseffecten voor de ontwerpen zoals bedoeld in § 2.

HOOFDSTUK II Mobiliteitsplanning AFDELING 1 Algemene bepalingen ONDERAFDELING 1 MobiliteitsplanArtikel 7 § 1. Binnen de bepalingen van het vastgestelde ruimtelijk structuurplan, wordt er een vijfjaarlijks uitvoeringsplan mobiliteit gemaakt dat de in artikel 3, § 1, bedoelde bijzondere streefdoelen op geïntegreerde wijze behandelt. Dit uitvoeringsplan mobiliteit wordt mobiliteitsplan genoemd.

§ 2. Er wordt een mobiliteitsplan op de volgende niveaus gemaakt:

1° gewestelijk, voor een deel of delen van het grondgebied van het gewest;

2° provinciaal, voor een deel of delen van het grondgebied van de provincie;

3° gemeentelijk, voor een deel of delen van het grondgebied van de gemeente.

§ 3. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaronder gemeenten geheel of gedeeltelijk een gezamenlijk mobiliteitsplan kunnen maken. De Vlaamse regering neemt maatregelen en geeft ondersteuning om die intergemeentelijke samenwerking te bevorderen.

Artikel 8

Het mobiliteitsplan omvat:

1° een beschrijving, kwantitatieve analyse en evaluatie van de bestaande toestand en knelpunten inzake mobiliteit;

2° een beschrijving, kwantitatieve analyse en evaluatie van het tot dan gevoerde beleid inzake mobiliteit;

3° een beschrijving van de verwachte ontwikkeling van de mobiliteit bij ongewijzigd beleid en bij gewijzigd beleid volgens een aantal relevant geachte scenario's;

4° de doelstellingen die voor de volgende planperiode worden vooropgesteld;

5° een actieplan met de maatregelen, middelen en termijnen die worden vooropgesteld om deze doelstellingen te bereiken, alsmede de prioriteiten die daarbij gelden.

De Vlaamse regering kan nadere regelen opleggen inzake de inhoud, procedure en werkwijze bij het maken van het mobiliteitsplan.

Artikel 9 Het mobiliteitsplan is bindend voor de overheid die het heeft vastgesteld. Die overheid mag bij het nemen van beslissingen niet van de bepalingen van het mobiliteitsplan afwijken, tenzij bij onvoorziene ontwikkelingen inzake mobiliteit of om dringende sociale, economische, ecologische of budgettaire redenen. De afwijking wordt gemotiveerd.

Artikel 10 Het mobiliteitsplan wordt voor een termijn van vijf jaar gemaakt, maar blijft gelden tot het door een ander is vervangen. Het kan te allen tijde door de overheid die het heeft vastgesteld, worden herzien volgens de procedures voorzien voor het maken en het vaststellen ervan.

ONDERAFDELING 2 Mobiliteitsrapport Artikel 11 § 1. Er wordt een jaarlijks mobiliteitsrapport gemaakt dat geïntegreerd wordt in het jaarverslag bedoeld in artikel 6 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening.

§ 2. Het mobiliteitsrapport heeft zowel betrekking op het gedurende het lopende kalenderjaar gevoerde beleid als op het te voeren beleid voor het volgende kalenderjaar.

§ 3. Er wordt een mobiliteitsrapport op de volgende niveaus gemaakt:

1° gewestelijk, door de Vlaamse regering;

2° provinciaal, door de bestendige deputatie;

3° gemeentelijk, door het college van burgemeester en schepenen.

§ 4. Het ontwerp van mobiliteitsrapport, genoemd in § 3,1°, wordt samen met het ontwerp van begroting bezorgd aan het Vlaams Parlement. Na advies van de door de regering aangewezen adviesinstanties en na goedkeuring van de begroting door het Vlaams Parlement, stelt de Vlaamse regering het mobiliteitsrapport definitief vast.

§ 5. Het ontwerp van mobiliteitsrapport, genoemd in § 3, 2°, wordt samen met het ontwerp van begroting bezorgd aan de provincieraad. Na advies van de door de bestendige deputatie aangewezen adviesinstanties en na goedkeuring van de begroting door de provincieraad, stelt de bestendige deputatie het mobiliteitsrapport definitief vast. Het mobiliteitsrapport wordt bezorgd aan de Vlaamse regering.

§ 6. Het ontwerp van mobiliteitsrapport, genoemd in § 3, 3°, wordt samen met het ontwerp van begroting bezorgd aan de gemeenteraad. Na advies van de door het college van burgemeester en schepenen aangewezen adviesorganen en na goedkeuring van de begroting door de gemeenteraad, stelt het college van burgemeester en schepenen het mobiliteitsrapport definitief vast.

Het mobiliteitsrapport wordt bezorgd aan de bestendige deputatie van de provincie waarin de gemeente gelegen is en aan de Vlaamse regering.

§ 7. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels voor de inhoud, de vorm en de bekendmaking van het gewestelijke, provinciale en gemeentelijke mobiliteitsrapport.

ONDERAFDELING 3 Mobiliteitsconvenant Artikel 12 § 1. De Vlaamse regering kan met het oog op de uitvoering van het gewestelijke, provinciale of ge meentelijke uitvoeringsplan, een mobiliteitsconvenant sluiten met provincies, gemeenten, groepen van gemeenten en de Vlaamse Vervoersmaatschappij of andere door de Vlaamse regering aan te wijzen instanties.

§ 2. Een mobiliteitsconvenant bevat in ieder geval bepalingen inzake de verbintenissen van de verschillende partijen, de duur van de overeenkomst, de sancties bij het in gebreke blijven van één van de partijen en de wijze van evaluatie.

Een mobiliteitsconvenant kan worden aangevuld met bijaktes of modules die betrekking hebben op de realisatie van specifieke actiepunten uit het mobiliteitsplan of die betrekking hebben op de uitvoering van concrete investeringen in fysische infrastructuur.

§ 3. De Vlaamse regering legt het ontwerp van mobiliteitsconvenant, bijaktes en modules voor advies voor aan de provinciale adviescommissie. De provinciale adviescommissie brengt daarover binnen twee maanden advies uit. De Vlaamse regering kan nadere regelen stellen voor de organisatie van een overleg, voorafgaand aan de adviesvraag.

§ 4. De provinciale adviescommissie is, naar gelang van het type dossier dat zij behandelt, samengesteld uit ambtenaren aangewezen door de Vlaamse regering, uit vertegenwoordigers van de Vlaamse Vervoersmaatschappij en de lokale overheden, en uit experten inzake mobiliteit en ruimtelijke ordening.

De Vlaamse regering stelt nadere regelen omtrent de samenstelling en werking van de provinciale adviescommissie.

AFDELING 2 Mobiliteitsplanning op gewestelijk niveau Artikel 13 § 1. De Vlaamse regering maakt om de vijf jaar, uitgaande van de bepalingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, een gewestelijk mobiliteitsplan.

§ 2. Het plan bepaalt de hoofdlijnen van het mobiliteitsbeleid dat door het Vlaamse Gewest, de provincies en gemeenten in aangelegenheden van ge westelijk belang wordt gevoerd. Het plan bevat tevens de hoofdlijnen van het beleid van het Vlaamse Gewest als wegbeheerder en als opdrachtgever inzake de organisatie van geregeld vervoer in het gewest.

§ 3. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst, hierna gewestelijke mobiliteitscel genoemd, maakt het gewestelijk mobiliteitsplan. De gewestelijke mobiliteitscel zorgt voor de voortgangsbewaking van en de kwaliteitscontrole op de uitvoering van het gewestelijke mobiliteitsplan.

De Vlaamse regering bepaalt de samenstelling en de werking van de gewestelijke mobiliteitscel en kan nadere regelen vaststellen met betrekking tot zijn opdracht.

De gewestelijke mobiliteitscel kan bij de uitvoering van zijn opdracht worden bijgestaan door externe deskundigen die in dienst genomen worden op contractuele basis overeenkomstig de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering.

§ 4. De diensten van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, de lokale besturen die onder administratief toezicht staan van het Vlaamse Gewest en de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen die belast zijn met taken van openbaar nut inzake mobiliteit, stellen alle beschikbare informatie die nodig is voor het maken van het gewestelijk mobiliteitsplan ter beschikking van de gewestelijke mobiliteitscel. De gewestelijke mobiliteitscel kan tevens, in gezamenlijk overleg, een beroep doen op experten van deze diensten, instellingen of lagere besturen.

§ 5. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaronder, overeenkomstig § 4, informatie aan de gewestelijke mobiliteitscel wordt verschaft.

Artikel 14 § 1. Uiterlijk twaalf maanden voor de inwerkingtreding van het mobiliteitsplan bezorgt de gewestelijke mobiliteitscel het ontwerp van gewestelijk mobiliteitsplan aan de Vlaamse regering. De Vlaamse regering stelt het ontwerp van gewestelijk mobiliteitsplan voorlopig vast.

De Vlaamse regering bezorgt het ontwerp van gewestelijk mobiliteitsplan aan het Vlaams Parlement, de bestendige deputatie van de betrokken provincies, het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten en de door de Vlaamse regering aangewezen adviserende instellingen.

§ 2. Het ontwerpplan ligt voor een termijn van zestig dagen ter inzage voor het publiek bij de gemeenten. De Vlaamse regering brengt de bevolking daarvan op de hoogte door publicatie in de pers en via mededelingen op radio en televisie.

Iedereen kan gedurende de in het eerste lid bepaalde termijn opmerkingen over het ontwerpplan schriftelijk indienen bij het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente.

Gedurende de inspraaktermijn wordt door de gewestelijke mobiliteitscel in elke provincie minstens één informatie en inspraakvergadering georganiseerd.

§ 3. Binnen dertig dagen, te rekenen vanaf het verstrijken van de in § 2 bedoelde termijn, stuurt de gemeente de ingediende opmerkingen, samen met het met redenen omkleed advies van de gemeenteraad naar de gewestelijke mobiliteitscel. Indien de gemeenteraad binnen die termijn zijn advies niet kan uitbrengen omdat er niet vergaderd wordt gedurende de maanden juli en augustus, wordt het advies toegestuurd voor 1 oktober volgend op de in § 2 bedoelde termijn.

§ 4. Binnen negentig dagen na ontvangst van het ontwerpplan brengen de provincies en de door de Vlaamse regering aangewezen adviserende instellingen hun met redenen omkleed advies ter kennis van de gewestelijke mobiliteitscel. Wanneer geen advies is verleend binnen de in het eerste lid bepaalde termijn mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.

§ 5. De Vlaamse regering stelt de nadere regelen vast voor de inspraakprocedure die in dit artikel is bepaald.

Artikel 15 § 1. Binnen zestig dagen na het verstrijken van de in artikel 14 bepaalde termijnen, onderzoekt de gewestelijke mobiliteitscel de ingediende opmerkingen en de verleende adviezen, maakt het definitieve ontwerpplan en deelt het, samen met de ingediende opmerkingen en verstrekte adviezen en zijn standpunt daarover, mee aan het Vlaams Parlement.

§ 2. Het Vlaams Parlement stelt het mobiliteitsplan vast.

§ 3. Het plan wordt ter kennis gebracht van de provincies, de gemeenten en de conform artikel 14, § 1, tweede lid, aangewezen adviserende instellingen.

Het plan wordt tevens ter kennis gebracht van de bevolking door het ter inzage te leggen bij de gemeentebesturen.

AFDELING 3 Mobiliteitsplanning op provinciaal niveau Artikel 16 § 1. De provincieraad stelt om de vijf jaar, uitgaande van het provinciale ruimtelijke structuurplan, een provinciaal mobiliteitsplan vast.

Het provinciale mobiliteitsplan vult de bepalingen van het gewestelijke mobiliteitsplan aan op provinciaal niveau.

Bepalingen van het bestaande provinciale mobiliteitsplan die afwijken van de bepalingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, het provinciale structuurplan of het gewestelijke mobiliteitsplan verliezen, na vaststelling van die afwijkingen in een met redenen omkleed besluit door de Vlaamse regering, hun geldigheid.

§ 2. Het plan bepaalt de hoofdlijnen van het mobiliteitsbeleid dat door de provincie, en door de gemeenten in aangelegenheden van provinciaal belang, wordt gevoerd. Het plan bevat tevens de hoofdlijnen van het beleid van de provincie als wegbeheerder, met betrekking tot een aanvullende dienstverlening voor geregeld vervoer en inzake het ondersteunend beleid van de provincie naar de gemeenten.

§ 3. De bestendige deputatie maakt het ontwerpplan.

Bij het ontwerpen van het plan betrekt zij de overheidsorganen, instellingen en privaatrechtelijke organisaties die volgens haar het meest belanghebbend zijn. Daartoe behoren in elk geval de Vlaam se Vervoersmaatschappij, de Vlaamse regering en de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij.

§ 4. De diensten van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, de betrokken gemeenten en de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen die belast zijn met taken van openbaar nut inzake mobiliteit, stellen alle beschikbare informatie die nodig is voor het maken van het provinciale mobiliteitsplan, ter beschikking van de bestendige deputatie.

§ 5. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaronder, overeenkomstig § 4, informatie aan de bestendige deputatie wordt verschaft.

Artikel 17 § 1. Uiterlijk twaalf maanden voor de inwerkingtreding van het provinciaal mobiliteitsplan wordt het ontwerp van mobiliteitsplan voorlopig vastgesteld door de bestendige deputatie.

De bestendige deputatie bezorgt het ontwerp van provinciaal mobiliteitsplan aan de Vlaamse regering, de leden van de provincieraad, het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten, de Vlaamse Vervoersmaatschappij, de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij en de door de bestendige deputatie aangewezen adviesorganen of organisaties.

De Vlaamse regering gaat voornamelijk na of het ontwerpplan verenigbaar is met de bestaande ruimtelijke structuurplannen en mobiliteitsplannen en waakt over de coördinatie van de provinciale mobiliteitsplannen binnen het gewest.

§ 2. Het ontwerpplan ligt voor een termijn van zestig dagen ter inzage voor het publiek bij de gemeenten. De bestendige deputatie brengt de bevolking daarvan op de hoogte door publicatie in de pers en via mededelingen op radio en televisie.

Iedereen kan gedurende de in het eerste lid bepaalde termijn opmerkingen over het ontwerpplan schriftelijk indienen bij het college van burgemeester en schepenen.

Gedurende de inspraaktermijn wordt in de provincie minstens één informatie en inspraakvergadering georganiseerd.

§ 3. Binnen dertig dagen, te rekenen vanaf het verstrijken van de in § 2 bedoelde termijn, stuurt de gemeente de ingediende opmerkingen, samen met het met redenen omkleed advies van de gemeenteraad naar de bestendige deputatie. Indien de gemeenteraad binnen die termijn zijn advies niet kan uitbrengen omdat niet vergaderd wordt gedurende de maanden juli en augustus, wordt het advies toegestuurd voor 1 oktober volgend op de in § 2 bedoelde termijn.

§ 4. Binnen negentig dagen na ontvangst van het ontwerpplan brengen de in § 1 bedoelde instellingen, organen of organisaties, met uitzondering van de provincieraad, hun met redenen omkleed advies ter kennis van de bestendige deputatie.

Wanneer geen advies is verleend binnen de in het eerste lid bepaalde termijn mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.

§ 5. De Vlaamse regering stelt de nadere regelen vast voor de inspraakprocedure die in dit artikel is bepaald.

Artikel 18

Binnen zestig dagen na het verstrijken van de in artikel 17 genoemde termijnen, onderzoekt de provincieraad de ingediende opmerkingen en de verleende adviezen en stelt het plan vast bij een met redenen omkleed besluit waarbij hij in het algemeen de overwegingen omtrent de ingediende opmerkingen en verleende adviezen vermeldt.

Het plan wordt ter kennis gebracht van de in artikel 17, § 1 genoemde instanties. Het ligt ter inzage voor de bevolking bij de provincie en de gemeenten.

AFDELING 4 Mobiliteitsplanning op gemeentelijk niveauArtikel 19 § 1. De gemeenteraad stelt om de vijf jaar, uitgaande van de bepalingen van het gemeentelijke ruimtelijk structuurplan, een gemeentelijk mobiliteitsplan vast.

Het gemeentelijke mobiliteitsplan vult de bepalingen van het gewestelijke en provinciale mobiliteitsplan aan op gemeentelijk niveau. Bepalingen van het bestaande gemeentelijke mobiliteitsplan die afwijken van de bepalingen van de geldende ruimtelijke structuurplannen of het gewestelijke en provinciale mobiliteitsplan, verliezen, na vaststelling van die afwijkingen in een met redenen omkleed besluit door de bestendige deputatie, hun geldigheid.

§ 2. Het plan bepaalt de hoofdlijnen van het mobiliteitsbeleid dat door de gemeente wordt gevoerd. Het plan bevat tevens de hoofdlijnen van het beleid van de gemeente als wegbeheerder en inzake een aanvullende dienstverlening voor geregeld vervoer.

§ 3. Het college van burgemeester en schepenen maakt het ontwerpplan.

Bij het ontwerpen van het plan betrekt het de overheidsorganen, instellingen en privaatrechtelijke organisaties die volgens het college het meest belanghebbend zijn.

§ 4. De diensten van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en van de provincie, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest en de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen die belast zijn met taken van openbaar nut inzake mobiliteit, stellen alle beschikbare informatie die nodig is voor het maken van het gemeentelijke mobiliteitsplan, ter beschikking van het college van burgemeester en schepenen.

§ 5. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaronder, overeenkomstig § 4, informatie aan het college van burgemeester en schepenen wordt verschaft.

Artikel 20

§ 1. Uiterlijk twaalf maanden voor de inwerkingtreding van het gemeentelijk mobiliteitsplan wordt het ontwerp van mobiliteitsplan voorlopig vastgesteld door het college van burgemeester en schepenen.

Het college van burgemeester en schepenen bezorgt het ontwerp van gemeentelijk mobiliteitsplan aan de Vlaamse regering, de bestendige deputatie, de leden van de gemeenteraad, de Vlaamse Vervoersmaatschappij en de door de bestendige deputatie aangewezen adviesorganen of organisaties.

De bestendige deputatie gaat voornamelijk na of het ontwerpplan verenigbaar is met de bestaande ruimtelijke structuurplannen en mobiliteitsplannen en waakt over de coördinatie van de gemeentelijke mobiliteitsplannen binnen de provincie.

§ 2. Het ontwerpplan ligt voor een termijn van zestig dagen ter inzage voor het publiek. Het college van burgemeester en schepenen brengt de bevolking daarvan op de hoogte door aanplakking en publicatie in de pers.

Iedereen kan gedurende de in het eerste lid bepaalde termijn opmerkingen over het ontwerpplan schriftelijk indienen bij het college van burgemeester en schepenen.

Gedurende de inspraaktermijn wordt in de gemeente minstens één informatie en inspraakvergadering georganiseerd.

§ 3. Binnen negentig dagen na ontvangst van het ontwerpplan brengen de in § 1 genoemde instellingen, organen of organisaties, met uitzondering van de gemeenteraad, hun met redenen omkleed advies ter kennis van het college van burgemeester en schepenen.

Wanneer geen advies is verleend binnen de in het eerste lid bepaalde termijn mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.

§ 4. De Vlaamse regering kan nadere regelen bepalen met betrekking tot de procedure bepaald in §§ 1 tot en met 3.

Artikel 21 Binnen zestig dagen na het verstrijken van de in artikel 20 genoemde termijnen, onderzoekt de gemeenteraad de ingediende opmerkingen en de verleende adviezen en stelt het plan vast bij een met redenen omkleed besluit waarbij hij in het algemeen de overwegingen omtrent de ingediende opmerkingen en verleende adviezen vermeldt.

Het plan wordt ter kennis gebracht van de in artikel 20, § 1, genoemde instanties. Het ligt ter inzage voor de bevolking bij de gemeente.

HOOFDSTUK III Slotbepalingen Artikel 22 §1. De eerste procedure voor het maken van het gewestelijk mobiliteitsplan door de mobiliteitscel start bij de inwerkingtreding van dit decreet.

De eerste procedure voor het maken van het provinciaal mobiliteitsplan start uiterlijk na de vaststelling van het gewestelijk mobiliteitsplan.

De eerste procedure voor de opmaak van het gemeentelijk mobiliteitsplan start uiterlijk na de vaststelling van het provinciaal mobiliteitsplan.

§ 2. Gemeentelijke mobiliteitsplannen die werden vastgesteld en goedgekeurd voor de inwerkingtreding van dit decreet behouden hun rechtsgeldigheid.

Artikel 23 Dit decreet treedt in werking op de eerste dag van de zesde maand die volgt op de maand van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Carl DECALUWE

Ludwig CALUWE

Wivina DEMEESTER-DEMEYER

Jos DE MEYER

Bart DE SMET

Maria TYBERGHIEN-VANDENBUSSCHE