1999 - 2004

Vragen voor Minister van binnenlandse aangelegenheden, ambtenarenzaken, en buitenlands beleid, Paul Van Gremberghen

28 October 2017

Aan de minister van binnenlandse aangelegenheden, ambtenarenzaken en buitenlands beleid,

Vraag

Tengevolge van het Lambermontakkoord wordt een gedeelte van het Ministerie van Landbouw overgeheveld naar het Vlaamse Gewest. Dit betekent dat vele federale ambtenaren verplicht worden om over te stappen. Sommige ambtenaren hebben echter ook de mogelijkheid om te blijven behoren tot de federale overheid. Eerstdaags worden zij voor de keuze gesteld. Zij zullen een keuze moeten maken voor 15 juli.Op dit ogenblik is het echter nog vrij onduidelijk tussen wat zij nu eigenlijk moeten kiezen. Theoretisch wordt hen wel gewaarborgd dat de anciënniteitregels en de verworven rechten inzake toelagen, vergoedingen en andere voordelen overeind zullen blijven als zij overstappen naar het Vlaamse Gewest. Vraag is of dit in de concrete praktijk ook het geval zal zijn. Zo zijn er een aantal knelpunten: onduidelijkheid over de wijze van integratie vanuit de verschillende federale loopbanen; kenbaar zijn er negatieve financiële gevolgen voor de betrokken ambtenaren door het gewijzigde loopbaanverloop na deze integratie; blijft het forfaitair dagvergoedingssysteem behouden, e.d.
Garandeert de Vlaamse overheid een oplossing wat dit betreft?
Wanneer zal aan de betrokken personeelsleden hierover duidelijkheid worden verstrekt? Antwoord
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van de heer Caluwé tot de heer Dewael, ministerpresident van de Vlaamse regering, over de uitvoering van Lambermont, en tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, over de overheveling van federale ambtenaren naar het Vlaams Gewest als gevolg van het Lambermontakkoord. De heer Ludwig Caluwé : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de twee vragen zijn door twee verschillende mensen voorbereid, maar kunnen gemakkelijk worden samengenomen. In beide gevallen gaat om de uitvoering van de Lambermontakkoorden, in het ene geval op het algemene vlak, in het andere geval toegespitst op een gedetailleerd punt. Hoewel de minister-president reeds grootse perspectieven vooruitschuift voor volgende onderhandelingen, is het misschien goed om het toch even te hebben over de uitvoering van de 'miniministaatshervorming' van deze zittingsperiode, die bo vendien volgens ons slechts in minimale mate wordt uitgevoerd. Er is bijvoorbeeld de raad van bestuur van de BIRB : de uitvoering gebeurt daar op een andere manier dan oorspronkelijk was vooropgesteld. De gewesten zullen niet langer, zoals vooropgesteld, een meerderheid uitmaken van de raad van bestuur. Het is de federale overheid die de meerderheid uitmaakt van de raad van bestuur van de BIRB. Er zijn bijvoorbeeld de klachten van minister Dua, die vindt dat de middelen die worden overgeheveld voor het landbouwbeleid niet volstaan. Er is onduidelijkheid over een aantal bevoegdheden die worden overgeheveld. Er is de problematiek van de brandweer en die van de kerkfabrieken. Er zijn grote vragen omtrent de stand van zaken in de overheveling van bevoegdheden inzake ontwikkelingssamenwerking. Er werd daarvoor wel een superwerkgroep opgericht, een novum in ons constitutioneel landschap : bij middel van een bijzondere wet is er een interkabinettenwerkgroep opgericht. Mijn vraag is de volgende. Wat is de juiste stand van zaken met betrekking tot de overheveling van bevoegdheden, goederen, personeel en middelen ? Ik heb ook nog een meer specifieke vraag. Ik heb het overzicht gezien dat is uitgedeeld in het kader van de begrotingsbesprekingen, waarbij men meldt dat er vanuit het departement Financiën geen enkel personeelslid zal worden overgeheveld. Nochtans was een van de belangrijkste punten ter verdediging van het Lambermontakkoord dat er toch een belangrijke verschuiving van fiscale bevoegdheden zou plaatsvinden. Is dit dan toch de illustratie van onze stelling dat deze wijziging van fiscale bevoegdheden eigenlijk minimaal is, vermits er zelfs geen enkel personeelslid van het departement Financiën wordt overgeheveld ? Ik zal hierbij meteen de concrete vragen stellen met betrekking tot het personeel van het ministerie van Landbouw, dat zal worden overgeheveld. Een aantal mensen heeft daar vandaag de keuze, maar het is op dit ogenblik voor hen nog steeds onduidelijk in welke situatie zij zullen terechtkomen. Ze moesten een keuze maken voor 15 juli 2002, ondertussen is dat blijkbaar 24 juli 2002 geworden. Ze hebben wel in zeer algemene lijnen te horen gekregen hoe het statuut van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap eruitziet, maar op dit ogenblik tasten zij nog altijd in het duister omtrent hun individuele situatie. Men heeft een aantal concrete verworven rechten op het niveau van het federale ministerie van Landbouw. Worden deze al dan niet overgeheveld ? De onduidelijkheid bestaat op dit ogenblik nog steeds. Men zegt tegen de ambtenaren dat men hen zal inschalen, maar ze krijgen geen antwoord op de vraag welke inschaling dat juist zal zijn. Het lijkt me toch van belang dat men een poging doet om niet enkel een algemeen antwoord te geven op de vraag wat de situatie zal zijn als de ambtenaren overstappen, maar dat men deze antwoorden individualiseert. Men moet toch een poging doen om per personeelslid duidelijk te maken wat het statuut zal zijn op het ogenblik dat men overstapt, zodat men de twee situaties kan vergelijken. Dan kan men een duidelijke afweging maken. Ten slotte kom ik bij mijn laatste maar misschien wel allerbelangrijkste punt. Er waren nogal wat samenwerkingsakkoorden in het vooruitzicht gesteld als gevolg van de zogenaamde Lambermontwetten. Het was gedeeltelijk omdat er daar nog zo veel onduidelijkheid was en omdat er nog zo veel compromissen moesten worden gesloten, dat men dat verschoof naar samenwerkingsakkoorden. Hoe is de stand van zaken op dit ogenblik met betrekking tot elk van deze af te sluiten samenwerkingsakkoorden ? Minister Paul Van Grembergen : Mijnheer de voorzitter, collega's, in verband met de overdracht van personeel en verworven rechten heb ik een antwoord met daarbij een uitvoerige bijlage over de graad, de anciënniteiten, de functioneringsevaluatie, de loopbanen, de bezoldiging, de verhogingen, enzovoort. Ik stel voor dat ik die bijlage toevoeg aan het verslag, en dat de heer Caluwé die onmiddellijk kan inkijken. Ingevolge de uitvoering van het Lambermontakkoord zal inderdaad een deel van het personeel van het ministerie van Landbouw worden overgedragen aan het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. De overdracht van personeelsleden zal vermoedelijk tegen 1 oktober 2002 gebeuren, voor zover de daartoe noodzakelijke koninklijke besluiten van overdracht tijdig zullen worden genomen. De betrokken personeelsleden van het ministerie van Landbouw ontvingen inmiddels een dienstnota die hen uitnodigt een keuze te maken waar dit is voorzien. In de loop van de onderhandelingen met betrekking tot de overdracht van het personeel werden door de Vlaamse Gemeenschap antwoorden verstrekt op vragen die door de personeelsleden zijn gesteld met betrekking tot het Vlaamse personeelsstatuut en de voorwaarden waaronder ze zouden worden overgenomen. Via 'Quo vadis', het personeelsblad van het ministerie van Landbouw en via de intranetsite van dit ministerie werden de personeelsleden geïnformeerd. Een laatste reeks vragen met betrekking tot de verworven rechten van de personeelsleden werd op 20 juli 2002 nog aan de personeelsdienst overgemaakt. Deze dienst staat in voor de verspreiding ervan bij de betrokken personeelsleden. Deze vragen betroffen de verworven rechten met betrekking tot al de punten die ik u in de bijlage kan geven. Voor elk van de vermelde onderwerpen waarover nog vragen bestonden, werd door de Vlaamse Gemeenschap een standpunt ingenomen, zodat de personeelsleden met kennis van zaken hun keuze kunnen maken. De heer Ludwig Caluwé : Ik heb begrepen dat het antwoord nog te algemeen is. Er is echt wel nood aan individualisering. Er rijst nog steeds een aantal vragen. Het zou nuttig zijn indien men geen algemeen maar een individueel antwoord kreeg. Minister Paul Van Grembergen : Ik zal dit zeker niet vergeten. De vragen over de individuele situaties moeten zorgvuldig worden beantwoord. Het kan niet dat in een algemeen antwoord alleen diegenen die in een algemene situatie verkeren een antwoord krijgen, en de individuele, specifieke gevallen niet. Dat kan dus niet, maar ik ben bereid om daarop ook een antwoord te verstrekken. Dan zal ik nu antwoorden op de vraag die aan de minister-president werd gesteld over de stand van zaken per beleidsdomein en de stand van zaken in verband met de samenwerkingsakkoorden. In verband met Buitenlandse Handel is de moeizame gang van zaken te wijten aan de ingewikkelde procedure die is voorgeschreven door het Lambermontakkoord. Die houdt in dat de goedkeuring van de teksten niet enkel door het federale parlement, maar ook door de regionale parlementen gebeurt. Dezelfde procedure moet dus viermaal worden herhaald en dat duurt lang. Er is ook een cascade : voor de ontwerpen naar de gewesten kunnen, moet de federale overheid of ministerraad er zich eerst over uitspreken. Het wetsontwerp tot afschaffing van de BDBH is een federale bevoegdheid. Het ontwerp ligt op dit ogenblik bij de Raad van State en zal nadien worden ingediend in het federale parlement. Het samenwerkingsakkoord tot oprichting van het agentschap voor Buitenlandse Handel moet door de vier parlementen worden goedgekeurd. Verschillende gewesten hebben advies uitgebracht. Op het federale niveau werd vergeten het akkoord aan het comité B over te maken. Het comité B staat in voor het overleg met de vakbonden en dit overleg heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 26 juni 2002. De goedkeuringsprocedure kan nu starten. Er moet advies worden gevraagd aan de Raad van State en daarna kan het samenwerkingsakkoord in de parlementen worden ingediend. Het ontwerp van KB in verband met de modaliteiten inzake de overheveling van personeel van de BDBH is federale materie en moet nog voor overleg aan de vakbonden worden voorgelegd. Het is zeer aannemelijk dat alles ten vroegste eind 2002 in orde komt. Dat is te wijten aan de moeilijke procedure, waardoor de hele machine stokt indien iemand talmt. Er is een akkoord tussen de gewesten en de federale overheid over de overheveling van het personeel van de BDBH naar het agentschap voor Buitenlandse Handel, naar Buitenlandse Zaken en naar de drie gewestelijke exportdiensten, met uitzondering van de rangen 15/16. Er is een ontwerp van KB in de maak om de pensioenlast ten laste te nemen van de federale overheid. Ook in verband met Landbouw gaat het om een zeer complexe en vooral technische operatie, waarbij onder andere de overheveling van 663 personeelsleden naar de gewesten zal geschieden. Belangrijk hierbij is dat de Vlaamse regering op 8 februari 2002 het protocol tussen de federale staat en de gewesten heeft goedgekeurd met betrekking tot de overgangsmaatregelen voor de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden in verband met de landbouw en de visserij. Er zijn echter nog een aantal problemen. Bij de onderhandeling van de Lambermontakkoorden was het duidelijk dat DG2 en DG3 naar de gewesten zouden overgaan. Dit was de impliciete tegenhanger voor het niet uitdrukkelijk inschrijven in de bijzondere wet van de bevoegdheden van de gewesten voor het markt en prijzenbeleid inzake landbouw, als uitzondering op de federale EMUbevoegdheden. De dienst Internationale Aangelegenheden van DG2 wordt volledig overgeheveld. De dienst Concertatie en Coördinatie wordt voor minder dan de helft overgeheveld. De Vlaamse regering adviseerde 5 federale personeelsleden en 14 gewestelijke in de plaats van 11 federale en 8 gewestelijke. De federale regering bevestigde haar beslissing van 21 december 2001 in verband met de verdeling van het aantal ambtenaren, met dien verstande dat de globale verhouding tussen de personeelsleden van de dienst Plantaardige Producten, de dienst Dierlijke Producten, de dienst Financiering van het Landbouwbeleid, de dienst Concertatie en Coördinatie, de dienst Internationale Betrekkingen en de dienst Zeevisserij van DG2 die enerzijds federaal blijven en anderzijds naar de gewesten worden overgeheveld, moet worden vertaald naar de directiegeneraal, naar de afdeling Intern Landbouwbeleid en naar de afdeling Interne Landbouw van diezelfde DG2. De gewesten hebben nog geen globaal zicht op de verschillende aspecten van de begroting. De federale instanties moeten nog de nodige gegevens verschaffen in verband met de uitvoering van de begroting 2002, in verband met de overgedragen kredieten, in verband met het landbouwfonds en de lasten uit het verleden, namelijk de juridische dossiers en de aanzuivering van rekeningen, in verband met de lijst van de over te dragen gebouwen en gerelateerde werkingskosten bij de Regie der Gebouwen en in verband met het gebruik van de kredieten voor betoelaagd wetenschappelijk onderzoek. Ten gevolge van een advies van de Raad van State bij het desbetreffende wetsontwerp kunnen de gewesten geen dominante rol meer spelen in de raad van bestuur van de BIRB. Oorspronkelijk waren er naast een vertegenwoordiger van de federale over heid vijf vertegenwoordigers van de gewesten, namelijk 2 Vlaamse, 2 Waalse en 1 Brusselse. De federale vertegenwoordiging werd eveneens op 5 gebracht, gezien het federale karakter van de BIRB. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter, die een vertegenwoordiger van de federale overheid is, doorslaggevend. In verband met de ontwikkelingssamenwerking heeft de federale regering op 8 februari 2002 het initiatief genomen om een bijzondere werkgroep voor Ontwikkelingssamenwerking op te richten. Die werkgroep heeft al 6 keer vergaderd. Enerzijds wordt er overleg gepleegd over de institutionele aspecten en anderzijds wordt er overleg gepleegd met de sector. Ten laatste op 31 december 2002 moet de bijzondere werkgroep de werkzaamheden hebben beëindigd. Minister Anciaux heeft een Vlaamse werkgroep opgericht die op 31 januari 2002 met die werkzaamheden is begonnen. Ik ben nu aanbeland bij de Binnenlandse Aangelegenheden en zal beginnen bij de kerkfabrieken. De kerkfabrieken zijn onze verantwoordelijkheid. Vlaanderen is bevoegd voor de organieke wetgeving op de kerkfabrieken en de instellingen die belast zijn met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten. Vlaanderen is bovendien bevoegd voor het toezicht op de kerkfabrieken en voor het toezicht op en de machtiging tot werken aan de gebouwen. Tussen de federale staat en de gewesten moet er nog een samenwerkingsakkoord worden afgesloten in verband met de erkenning van de erediensten. De overheveling van 3 ambtenaren van het ministerie van Justitie naar het Vlaams Gewest is gepland tegen 1 oktober 2002. Wanneer het gemeentedecreet achter de rug is, zou ik graag wat orde op zaken willen stellen in verband met de kerkfabrieken. Het volgende puntje dat ik onder de Binnenlandse Aangelegenheden behandel, is de brandweer. Krachtens artikel 4 van de bijzondere Lambermontwet van 13 juli 2001, zijn de gewesten vanaf 1 januari 2002 bevoegd voor de organieke wet op de gemeenten en de provincies, met uitzondering van de organisatie en het beleid inzake politie en brandweer. Dat heeft op dit ogenblik discussies tot gevolg over personeel en loon. Ik heb het dossier doorgeschoven naar minister Duquesne en hij zou het liever opnieuw aan ons geven. Wettelijk kan dat echter niet. In verband met Financiën is er nog duidelijkheid nodig over de manier van overheveling van personeelsleden uit de Akred. Het Vlaams Gewest ziet de API als een integrale vervanger van de federale Akred, waardoor de taken van de API ruimer zijn dan enkel een kruispuntbank te zijn voor de patrimoniale informatie. Het Vlaams Gewest stelt wel als voorwaarde dat er een duidelijk uitgewerkte kostenregeling moet komen. In het najaar van 2001 werden in enkele interkabinettenwerkgroepen de teksten van de samenwerkingsakkoorden verfijnd. Ze werden definitief goedgekeurd op het overlegcomité van 7 december 2001. De ministerpresident heeft op 3 mei 2002 de ondertekende versie van de samenwerkingsakkoorden overgemaakt aan Waals ministerpresident Van Cauwenberghe en aan minister Reynders. Ik zal het volledige antwoord ter beschikking stellen van de commissie. De heer Ludwig Caluwé : Ik dank de minister voor het antwoord. De details zullen we nader bestuderen. Op het eerste gezicht zal de minister het met me eens zijn dat de relatief minimale staatshervorming die we door Lambermont meemaken, niet eens volledig wordt uitgevoerd. Er worden nog achterhoedegevechten geleverd, waardoor men personeel en middelen federaal kan houden. Minister Paul Van Grembergen : Er zijn problemen. Ik geef dat grif toe. Er zijn achterhoedegevechten, maar er zijn ook grote technische complicaties. Ook in verband met het personeel moet alles tot in het detail worden voorbereid. De heer Ludwig Caluwé : Ik heb u een aantal samenwerkingsakkoorden horen opsommen. Voor een aantal akkoorden moet er nog met de uitvoering worden begonnen. Ik heb de indruk dat er nog andere zijn dan degene die in het antwoord zijn opgesomd. Ik denk aan het samenwerkingsakkoord in verband met de uitwisseling van fiscale gegevens. Dat vormt nochtans een essentieel onderdeel van het beleid.*****ANALYSE VAN DE "VERWORVEN RECHTEN" VAN DE FEDERALE PERSONEELSLEDEN DIE WORDEN OVERGEHEVELD IN UITVOERING VAN HET LAMBERMONTAKKOORD
1. Wat betreft de graad

Tot 1 januari 1994 was op de personeelsleden van het ministerie van de
Vlaamse Gemeenschap principieel het statuut van het Rijkspersoneel van
toepassing, zij het dat er een eigen organiek reglement was.
Als gevolg hiervan kregen de federale personeelsleden die werden overgeheveld tijdens de vorige fases van de staatshervorming normaal gezien dezelfde graad als deze die ze federaal hadden.
Sedert de invoering van het Vlaams personeelsstatuut van 24 november 1993
(VPS) werd het aantal graden evenwel sterk ingeperkt en werd een naamswijziging doorgevoerd van de overgebleven graden.Krachtens de Bijzondere wet gebeurt de overheveling "met hun graad of een
gelijkwaardige graad en in hun hoedanigheid".
Uit deze tekst volgt dus dat de personeelsleden die worden overgeheveld niet noodzakelijk dezelfde graad dienen te hebben, maar dat hen ook een gelijkwaardige graad, die reeds bestaat in het VPS, kan worden toegekend.
Op basis van de concordantietabel die als bijlage 9 bij het VPS is gevoegd zal worden getracht deze personeelsleden zoveel als mogelijk een binnen het VPS reeds bestaande graad toe te kennen.
Enkel in functioneel verantwoorde gevallen waarbij inschaling in een bestaande graad niet mogelijk is behouden ze hun huidige graad.
Daar waar inschaling in een in het VPS bestaande graad wel mogelijk is, kan
het personeelslid dus niet het behoud van zijn oude graad eisen.
Dat de overheveling van de federale personeelsleden gebeurt "in hun
hoedanigheid" betekent dat ze worden overgeheveld in hun hoedanigheid van
ambtenaar, stagiair of contractueel.
2. Wat betreft de anciënniteiten
De Bijzondere wet bepaalt dat de personeelsleden die worden overgeheveld tenminste de anciënniteit behouden die zij hadden of zouden verkregen hebben indien zij in hun dienst van herkomst het ambt hadden blijven uitoefenen dat zij bij hun overplaatsing bekleedden.
Artikel 4, §l van het koninklijk besluit van 25 juli 1989 voegt hieraan toe dat ze hun "administratieve en geldelijke anciënniteit" behouden.
Als gevolg van deze bepaling behouden de overgehevelde ambtenaren in elk
geval hun volledige niveauanciënniteit, graadanciënniteit, dienst-
anciënniteit en geldelijke anciënniteit.

Indien de betrokken ambtenaren in een nieuwe graad worden ingeschhaald bij
het MVG zal de graadanciënniteit die ze hadden verworven in hun oude graad
meegeteld worden voor de berekening van hun graadanciënniteit in hun nieuwe
graad.
Bij de federale overheid bestaan inzake geldelijke anciënniteit een aantal
leeftíjdscategorieën waardoor de anciënniteiten maar beginnen te lopen vanaf een bepaalde leeftijd (bijvoorbeeld 20 jaar), ongeacht of het personeelslid reeds voor deze leeftijd werd aangeworven.De overgehevelde ambtenaren die in toepassing van de deze leeftijdscategorieën een aantal jaar anciënniteit verloren zullen deze er terug bij krijgen bij hun overheveling naar het MVG aangezien deze leeftijdscategorieën bij de diensten van de Vlaamse regering zijn afgeschaft.
Aangezien de federale ambtenaren geen functionele loopbaan hebben en het
begrip "schaalanciënniteit" niet bestaat in het statuut van het Rijkspersoneel, begint hun schaalanciënniteit pas te lopen vanaf het ogenblik van hun inschaling in de nieuwe salarisschaal.
Naar analogie met artikel VIII 114 VPS dat gold voor de personeelsleden die
reeds in dienst waren op 1 januari 1994, zal in het VPS een overgangsmaatregel worden opgenomen waarbij aan de overgehevelde personeelsleden een krediet wordt toegekend aan schaalanciënniteit gelijk aan :
1" één derde van zijn graadanciënniteit in zijn oude graad of in de oude
graden die op dezelfde trap van dezelfde functionele loopbaan
ingeschakeld worden, voor de graadanciënniteit tussen 0 en 12 jaar en
2" twee derde van zijn graadanciënniteit berekend overeenkomstig 1" voor de
graadanciënniteit boven de 12 jaar.
Deze overgangsmaatregel laat toe dat ambtenaren met een hogere graadanciënniteit sneller doorgroeien naar de eerstvolgende salarisschaal in de functionele loopbaan dan de ambtenaren met dezelfde graad (en salarisschaal), doch met een lagere graadanciënniteit.
Zoals vermeld werd bij de invoering van de functionele loopbanen voor de ambtenaren van het MVG die in dienst waren op 1 januari 1994 dezelfde overgangsmaatregel toegepast (cfr. artikel VIII 114 VPS) .
Voor de personeelsleden met een vlakke loopbaan is er evenwel geen herleiding van hun graadanciënniteit bij inschaling in een functionele loopbaan. Zij verkrijgen aldus een schaalanciënniteit die gelijk is aan de graadanciënniteit bij inschaling.
3. Wat betreft de functioneringsevaluatie
Krachtens artikel 4, §3 van het KB van 25 juli 1989 behouden de personeelsleden die worden overgeheveld de laatste beoordeling die hen werd toegekend. Die beoordeling blijft geldig tot de toekenning van een nieuwe beoordeling.
Overeenkomstig artikel VIII 8, §l VPS, wordt elke ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar gedurende ten minste drie maanden prestaties heeft geleverd met betrekking tot deze prestaties geëvalueerd.
Aangezien de overheveling van de personeelsleden van de federale ministeries van Landbouw en Binnenlandse Zaken is voorzien op 1 oktober 2002 zullen ze in 2002 drie maanden effectief prestaties hebben verricht en dienen ze normaal gezien begin 2003 te worden geëvalueerd.
Hierbij is echter wel vereist dat er voor de overgehevelde personeelsleden eerst een functiebeschrijving wordt opgesteld, dat er een planningsgesprek wordt gehouden en dat de ambtenaren die evaluator zijn de opleidipg PLOEG voor evaluatoren hebben gevolgd.
In het VPS zal een overgangsmaatregel worden ingevoegd die stelt dat de
overgehevelde ambtenaren in 2004 zullen worden geëvalueerd over de periode
van 1 oktober 2002 tot 31 december 2003.4. Wat betreft de loopbanen
De vakbonden stelden de vraag in hoeverre de vlakke loopbanen die krachtens het federale statuut zijn voorzien voor bepaalde graden behouden zullen worden.
Tijdens de infosessies werd door personeelsleden die in aanmerking komen voor overheveling tevens de vraag gesteld of ze de loopbaan zullen behouden die hen werd toegekend ingevolge de Copernicushervorming.
Sinds 1994 (inwerkingtreding VPS) heeft het MVG de diverse loopbaanregelingen van ambtenaren afkomstig van diverse ministeries en parastatalen geharmoniseerd in een nieuwe loopbaanregeling.Sindsdien hebben reeds volgende overhevelingen plaatsgehad:
- Regie der Luchtwegen (RLW);
- Regie voor Maritiem transport (RMT);
- Nationale Dienst voor Afzet van Land- en Tuinbouwproducten (NDALTP);
- Instituut voor Hygiëne en Epydemologie (IHE);
- Belgisch Instituut voor Post en telecommunicatie (BIPT);
- Centrum voor landbouwkundig Onderzoek (CLO);
- Intercommunale Maatschappij voor de Linker Scheldeoever (IMALSO).
De overgehevelde ambtenaren werden telkens ingeschaald in een Vlaamse loopbaan. In de weinige gevallen dat de Vlaamse salarisschaal minder voordelig was, werd een tijdelijke overgangsschaal bepaald.
Dezelfde werkwijze zal worden gehanteerd voor de overheveling van federale ambtenaren in uitvoering van het Lambermontakkoord: zo zullen de federale ambtenaren die een vlakke loopbaan hebben hun vlakke loopbaan verliezen en zullen ze worden ingeschaald in de functionele loopbanen bij het MVG, waardoor ze door de opbouw van schaalanciënniteit na verloop van tijd zullen doorstromen naar een volgende salarisschaal.
Dezelfde redenering geldt voor de nieuwe loopbanen ingevolge de Copernicushervorming. Voor zover bepaalde federale ambtenaren door deze nieuwe loopbanen een bevordering hebben gekregen zal er wel rekening mee worden gehouden bij de precieze inschaling in de functionele loopbaan bij het MVG.
Zoals vermeld zal hen bovendien een krediet aan schaalanciënniteit worden toegekend op basis van de verworven graadanciënniteit.
5. Wat betreft de bezoldiging
Zoals hiervoor vermeld behouden de overgehevelde personeelsleden krachtens de Bijzondere wet tenminste de bezoldiging "die zij hadden of zouden verkregen hebben indien zij in hun dienst van herkomst het ambt hadden blijven uitoefenen dat zij bij hun overplaatsing bekleedden".
Als gevolg hiervan zullen de overgehevelde personeelsleden in hun nieuwe graad nooit een lager salaris ontvangen dan zij hadden bij de federale overheid op het tijdstip van hun overheveling, met name 1 oktober 2002.
Deze ambtenaren zullen bovendien bij hun inschaling bij het MVG rrlet worden geblokkeerd in hun salaris; hun evolutie in salarisschaal bij het MVG dient minstens even goed te zijn als bij de federale overheid.
De reeds toegekende loonsverhoging van 1% is verworven, ook voor het niveau 2t.
Wat de voordelen van het Copernicusakkoord betreft: deze zijn verworven indien zij op datum van overheveling (1 oktober 2002) effectief toegekend zijn. 6. Wat betreft de verhoginq van het vakantieqeld
De personeelsleden die worden overgeheveld naar het MVG ressorteren onder de sectorale akkoorden die van toepassing zijn op de personeelsleden van het MVG. Bijgevolg zal ook voor hen het vakantiegeld gefaseerd worden verhoogd zoals voorzien in de omzendbrief PEBE/DVR/2001/9 van 29 november 2001. De regeling is concreet als volgt: