2009 - 2014

6 April 2011

Tussenkomst in het actualiteitsdebat over de uitspraken van de minister-president van de Vlaamse Regering over het Brusselse Gewest

De heer Ludwig Caluwé:
Voorzitter, minister-president, leden van de regering, geachte leden, in 2014 vindt het wereldkampioenschap voetbal plaats in Brazilië. In 2016 zijn er de Olympische Spelen in Rio de Janeiro. Tussendoor zijn er nog een aantal belangrijke evenementen: in 2013 de Confederations Cup en in 2015 de Intercontinental Cup. De over de hele wereld verspreide beelden van de Olympische Spelen van Beijing en het wereldkampioenschap voetbal in Zuid-Afrika werden in belangrijke mate geproduceerd – en soms zijn we daar te weinig trots op – door Alfacam, een Vlaams bedrijf gevestigd in Lint. Nu is het ongeveer kwart voor 3, kwart voor 10 Braziliaanse tijd. Over een uur, om 11 uur Braziliaanse tijd, opent Alfacam zijn Braziliaanse vestiging. De top van het bedrijf is er. Andere Vlaamse bedrijven uit de sport- en beeldindustrie die hopen om, in de slipstream van Alfacam, ook belangrijke bijdragen te kunnen leveren aan die evenementen en die investeringen qua sportinfrastructuur die daar de komende jaren zullen gebeuren, zijn er ook. Er zullen belangrijke Braziliaanse bedrijfsleiders zijn, en ook de staatssecretaris van Sport, die de hoofdverantwoordelijkheid draagt voor de organisatie van de Olympische Spelen van 2016.<?xml:namespace prefix = o />

Wie is er niet? De Vlaamse minister-president. Die is plots teruggeroepen naar Vlaanderen. Waarom? Heeft er zich een aardbeving voorgedaan? Is er een kerncentrale ontploft?
Is er een nieuwe bankencrisis? Gaat er een Vlaams bedrijf over de kop? Neen, de minister-president heeft vorige week zaterdag een interview gegeven.

De voorzitter:

De heer Gatz heeft het woord.

De heer Sven Gatz:

Mijnheer Caluwé, u richt zich nu waarschijnlijk tot de N-VA? Ik heb gisteren aan de voorzitter gevraagd of het zinvol is om het debat te houden zonder de minister-president, maar de mail was nog maar nauwelijks verzonden, of de minister-president zat al op zijn vliegtuig terug naar Brussel. Dat de oppositie dat debat vraagt, is niet onlogisch. Maar het debat zou er niet gekomen zijn, mocht de N-VA het niet gevraagd hebben. U richt zich nu in uw kritiek dus exclusief tot de N-VA. (Applaus bij de oppositie)

De voorzitter:

De heer Watteeuw heeft het woord.

De heer Filip Watteeuw:

Mijnheer Caluwé, ik sluit me aan bij de woorden van de heer Gatz. Vijf partijen hebben onmiddellijk gereageerd en gezegd dat een actualiteitsdebat op zijn plaats was: de vier oppositiepartijen plus de N-VA. U hebt getemporiseerd en geprobeerd om niet te moeten antwoorden. Pas op het moment dat u wist dat de minister-president zou komen, hebt u gezegd dat het oké was. Blijkbaar is het onderwerp toch wel belangrijk genoeg om er een debat aan te wijden. En zeg niet dat het alleen uw nederige dienaar, in mijn persoon, is die het debat wou. Er is een duidelijke meerderheid in het parlement die dit debat wou.

Ik denk niet dat de minister-president naar hier gekomen is omdat ik het vroeg. Het was zijn eigen keuze, niets anders dan dat. Hij kon ook daar blijven en aan de viceminister-president vragen om het woord te voeren. Als de minister-president zelf de beslissing neemt om naar dit parlement te komen, wat wij waarderen, zegt hij eigenlijk dat dit debat op zijn plaats is en dat hij hier moet zijn.

Het probleem, mijnheer Caluwé, is dat de minister-president uitspraken doet die controversieel zijn, in de ogen van sommigen dan toch, en dat hij eigenlijk stokebrand speelt en dan snel vertrekt. (Opmerkingen van de heer Carl Decaluwe)

Mijnheer Decaluwe, is er deze week geen koers of zo? Omdat u hier aanwezig bent … (Rumoer. Gelach. Opmerkingen van de heer Carl Decaluwe)

Het probleem is dat de combinatie minister-president en minister van Buitenlandse Handel niet werkt. Een minister-president moet hier zijn, zeker in een regering waar er geregeld uitslaande brandjes zijn. De combinatie met minister van Buitenlandse Handel is gewoon niet mogelijk. Ik denk dat de minister-president dat gisteren ook heeft ingezien.

De voorzitter:

De heer Decaluwe heeft het woord.

De heer Carl Decaluwe:

Voorzitter, het niveau van het betoog van de heer Watteeuw zegt veel over de heer Watteeuw zelf.

Ik ben hier inderdaad één keer niet geweest. We zullen de aanwezigheden in de plenaire van de voorbije twee jaar eens nakijken. Ik scoor beter dan u, mijnheer Watteeuw. Ik scoor beter dan u. (Rumoer. Gelach)

De voorzitter:

De heer Vereeck heeft het woord.

De heer Lode Vereeck:

Mijnheer Caluwé, ik sluit me aan bij mijn collega-fractieleider Gatz. U moet voor de organisatie van dit actualiteitsdebat echt niet in onze richting kijken. Wij hebben met onze fractie gezegd dat we geen bezwaar hadden, maar ook geen vragende partij waren. Wat ons betreft, kon dit debat even goed op donderdag of vrijdag plaatsvinden.

Richt u tot diegenen die dit debat absoluut wilden: Groen! en de N-VA. (Applaus bij Open Vld en LDD)

De heer Kris Van Dijck:

Voorzitter, straks zal de heer Demesmaeker namens onze fractie het standpunt van de N-VA-fractie verwoorden. De aanleiding waarom de N-VA-fractie meent dat hierover gedebatteerd moet worden, is niet zozeer de uitspraak van de minister-president, die, zoals ik daarnet al aanhaalde, volledig conform het Vlaamse regeerakkoord is, maar wel wat er op dit moment beslist wordt door parlementen die op hetzelfde niveau staan als wij, en dat dit niet zomaar aan ons voorbij kan gaan.

Ik heb gisteren zeer duidelijk aan de heer Watteeuw gezegd dat dit debat voor mij kon plaatsvinden met eender welke vertegenwoordiger van de regering, want wat de minister-president verklaarde, was conform het Vlaams regeerakkoord. Mocht hij iets anders gezegd hebben, dan had ik hem ook zelf willen ondervragen.

Nu hekelen sommigen het Vlaams regeerakkoord, hier in dit halfrond, terwijl ze in het Brussels parlement een meerderheid steunen, en staatssecretarissen en ministers afvaardigen die deze beslissingen nemen. Vanuit die optiek was mijn fractie inderdaad vragende partij voor een discussie. (Applaus bij de N-VA)

De heer Ludwig Caluwé:

Er is dus een debat aangevraagd op basis van een interview dat zaterdag verscheen. Maandagmiddag was er een vergadering van het Bureau, en toen werd er nog niets over gezegd. Als het dan toch zo sensationeel is, zou ik verwachten dat iemand in het Bureau om een actualiteitsdebat zou vragen. Dan hadden we rustig kunnen bespreken of we dat debat effectief vandaag zouden houden, dan wel, wat net zo goed kan, morgen, wanneer de minister-president zou terug zijn.

Dinsdagmiddag hadden enkele fracties het interview blijkbaar gelezen en vroegen ze om een actualiteitsdebat. Ik heb dan voorgesteld om het Bureau samen te roepen en daarover te spreken. Blijkbaar is het makkelijker om een minister-president van Brazilië te laten terugkeren dan de fractieleiders op een dinsdagnamiddag samen te brengen. Dat kon pas op woensdagvoormiddag. Dinsdagnamiddag vond plots een meerderheid van de fracties dat de minister-president dringend moest worden ondervraagd en dat dat geen dag langer kon wachten. Als dat klopt, moeten er in dat interview toch wel echt sensationele zaken staan. Ik heb het nog eens nagelezen. Ik kan dat lezen, want ik heb gelukkig nog Frans als tweede taal gehad. (Applaus bij CD&V, sp.a en Groen!)

Wat heeft de minister-president nu gezegd? Eén, dat hij een democraat is, en dat hij vindt dat de partijen die bij de laatste federale verkiezingen de meeste stemmen haalden, deel moeten uitmaken van de Federale Regering. Wie vindt dat hier niet? Wie is het daar niet mee eens?

Twee, hij is van oordeel dat alle Vlamingen zich moeten groeperen achter de Octopusnota, om zo uit de impasse te geraken. Dat heeft hij vroeger al gezegd in de Nederlandstalige media. Het zou trouwens bijzonder nieuws zijn, mocht hij dat niet zeggen. Dit maakt deel uit van het Vlaams regeerakkoord. Ik begrijp echt niet dat u op basis daarvan een actualiteitsdebat wilt organiseren.

Drie, hij heeft gezegd dat Brussel geen gewest is als de twee andere. Dat is toch niets anders dan de bevestiging van de actuele toestand? Brussel is geen gewest zoals de andere om verschillende redenen. In Brussel kunnen de twee grote gemeenschappen, de Vlaamse en de Franse, een beleid ontwikkelen en initiatieven nemen, op het vlak van Onderwijs, Cultuur en Welzijn. Vinden wij dat dit niet meer moet gebeuren? Dat dat moet ophouden? Het is hier al aan bod gekomen, 23 procent van de leerlingen in Brussel volgt Nederlandstalig onderwijs. Sommigen vinden dat we daar nog bijkomende initiatieven rond moeten nemen. Dat maakt dat Brussel een ander gewest is dan de twee andere, de gemeenschapsbevoegdheden worden door de andere gemeenschappen ontwikkeld.

Vinden wij dat dat anders moet?

Brussel is geen gewest zoals de andere omdat de financiering anders is. Ik begrijp de Franstaligen niet als zij van oordeel zijn dat Brussel een gewest moet zijn als de twee andere. Dan zou ook de financiering op dezelfde manier moeten gebeuren. Dat betekent dat er geen compensatie meer is voor de hoofdstedelijke rol. Wil men dat? Dat willen wij niet. We discussiëren erover of er al dan niet bijkomende financiering moet zijn. Dat vormt een onderdeel van de onderhandelingen. Maar we zullen wat er is, niet terugdraaien. Daarover gaat het ook niet.

We zijn tenslotte van oordeel dat Brussel een ander gewest is dan de twee andere omdat er essentieel rekening moet worden gehouden met de tweeledigheid in structuren, die de kopie is van de tweeledigheid op federaal vlak. Wij zeggen niet dat de tweeledigheid moet versterkt worden, maar wel uitdrukkelijk dat wij daar geen afbraak van willen, dat het essentiële evenwicht in dit land is gebaseerd op het feit dat ook in Brussel die tweeledigheid bestaat. Wij willen daar verder van uitgaan.

Minister-president Peeters heeft in dat interview niet echt iets nieuws gezegd. “Much ado about nothing.” Ik heb wel vastgesteld dat er een aantal reacties op zijn gekomen. Sommigen hebben dat gebruikt om te reageren. Men spreekt over provocatie. Bij de Brusselse Franstaligen moet men daarover even nadenken. Men heeft enkele weken geleden beroep aangetekend tegen een decreet dat ons eigen Nederlandstalig onderwijs regelt. Wij hebben daar geen zware zaak van gemaakt. Maar was dat geen provocatie? Dat was het toch veel meer dan dit interview?

Wij hebben nu de discussie over de verklaring van maandag over de Federatie Wallonië-Brussel. Wat heeft dit te betekenen? Men kan het positief bekijken. Misschien wil men daarmee uitdrukken dat Brussel voor Wallonië inderdaad een essentiële rol vervult. De sociaal-economische toekomst van Wallonië is toegespitst op de twee assen: de oude as Henegouwen-Luik en de nieuwe as Brussel-Namen-Luxemburg. Brussel is daarbij een belangrijke groeipool voor de sociaal-economische toekomst van Wallonië, net zoals Brussel een belangrijke groeipool is voor de sociaal-economische toekomst van Vlaanderen. Onze structuur is gebaseerd op de Vlaamse Ruit. Die ruit bestaat uit de vier hoeken Antwerpen, Gent, Leuven en Brussel. Als het dat betekent, kunnen wij hetzelfde doen, want ook wij moeten met Brussel sociaal-economisch goed samenwerken want die vierde hoek van de ruit is ook voor ons een essentieel onderdeel om op een goede manier te groeien. Als het dat betekent, lijkt mij dat geen probleem. Wij moeten daar op een positieve manier op inspelen. Het geeft aan dat, om het met een term uit de moderne wiskunde te zeggen, in de doorsnede van de twee grote venndiagrammen Wallonië en Vlaanderen Brussel zit, dat ze delen.

Als we dit moeten interpreteren als een voorafname op een institutionele toekomst, als een soort van provocatie, waarbij men rest-België voorbereidt, dan moeten wij wijs zijn: provocaties moeten niet met provocaties worden beantwoord. Laat ons het hoofd koel houden en hun de raad geven om nog eens rustig en goed na te denken vooraleer men zich tot onzinnige avonturen laat verleiden.

De voorzitter:

De heer Gatz heeft het woord.

De heer Sven Gatz:

Minister-president, welkom thuis. Ik hoop dat u op uw effen bent na uw treinreis uit Parijs, maar het zou kunnen dat u nog een beetje duizelig bent door de jetlag en dat u zich afvraagt wat u hier doet en of u wel hier moet zijn. U weet dat ik tijdens het begrotingsdebat in december een van uw scherpste criticasters was. Dat was het belangrijkste debat van het jaar, belangrijker dan dit debat. Toen vond ik dat u er beter was geweest. We zullen daarover niet meer spreken, gedane zaken nemen geen keer.

Nu was u in Brazilië aan het werk. Als u zich de vraag stelt of u hier moet zijn of daar, dan is de vraag stellen ze ook beantwoorden.

U moet natuurlijk zelf weten of de combinatie van minister-president en minister van Buitenlandse Aangelegenheden en Handel, een ideale combinatie is. Patrick Dewael heeft het ook gecombineerd, maar hij heeft de functie gesplitst en overgedragen aan Bart Somers. Ook Yves Leterme heeft dat gedaan. Ik denk dat u daar moet over nadenken. U kunt niet overal tegelijk zijn. U zult het met mij eens zijn dat minister-president zijn in normale tijden een voltijdse job is, en zeker wanneer u deze ploeg bij elkaar moet houden.

De heer Ludwig Caluwé:

Ik wil geen afbreuk doen aan wat vroegere ministers van Buitenlandse Handel gepresteerd hebben, maar ik denk dat we mogen zeggen en vaststellen dat wanneer de minister-president zelf Buitenlandse Handel als bevoegdheid heeft, dit de positie in het buitenland versterkt en dat het kracht zet bij de inspanningen die Vlaanderen kan leveren.

(voorlopig verslag)