1999 - 2004

9 July 2002

Tussenkomst tijdens de bespreking van een motie betreffende een belangenconflict over de toegevoegde rechters aan de Brusselse Rechtbank die niet voldoen aan de taalwet.

De voorzitter : Dames en heren, aan de orde zijn de motie van de heer Van Hauthem betreffende een belangenconflict en de motie van de heer Caluwé c.s. betreffende een belangenconflict. Aangezien het over hetzelfde onderwerp gaat, stel ik voor de besprekingen van beide moties samen te voegen tot één enkele bespreking. Is het parlement het hiermee eens ? (Instemming)

De heer Karim Van Overmeire, verslaggever : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, de commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Ambtenarenzaken hield op 2 juli 2002 een gedachtewisseling over het wetsontwerp tot vervanging van artikel 43quinquies en tot invoeging van artikel 66 in de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, naar aanleiding van de motie van de heer Van Hauthem en van de motie van de heer Caluwé en mevrouw Grouwels betreffende een belangenconflict.

In de commissie verklaarde de heer Van Hauthem dat zijn motie betrekking heeft op het bij de Senaat ingediende wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. Het probleem bestaat erin dat het ontwerp 2 niveaus van taalvereisten instelt. Van de korpsoversten, de voorzitters van de politierechtbanken, de vrederechters en een derde van de federale magistraten zal een proef worden afgenomen waarmee wordt gepeild naar hun actieve en passieve kennis, zowel schriftelijk als mondeling, van de andere taal. Als men voor die proef slaagt, zou dat een bewijs zijn van een grondige kennis van de andere taal. Voor alle andere magistraten zal een minder belangrijke taalvereiste gelden.

In de memorie van toelichting bij het ontwerp wordt de gerechtelijke achterstand in Brussel nog maar eens als motief gehanteerd. Tijdens de vorige legislatuur gebruikte de toenmalige minister van Justitie hetzelfde argument toen hij probeerde om het onderscheid tussen voldoende en grondige kennis van de andere landstaal in te voeren, en dus de taalvereiste af te zwakken. Het Vlaams Parlement heeft ook toen een belangenconflict ingeroepen, met als resultaat dat het ontwerp nooit meer werd geagendeerd.

Het wetsontwerp tot wijziging van de taalwetgeving in gerechtszaken moet samen met het wetsontwerp over de toegevoegde rechters worden gelezen. Van die toegevoegde rechters, die buiten het toepassingsgebied van de taalwetgeving vallen, wordt ook gezegd dat zij nodig zijn om de gerechtelijke achterstand in Brussel aan te pakken. Tegen het ontwerp over de toegevoegde rechters heeft het Vlaams Parlement tweemaal een belangenconflict ingeroepen.

Vervolgens somde de heer Van Hauthem de argumenten op die tijdens het overleg over het belangenconflict met betrekking tot het wetsontwerp over de toegevoegde rechters zijn gehanteerd.

Hoewel men de gerechtelijke achterstand in Brussel steeds als argument hanteert, blijkt uit verslagen van de Hoge Raad van Justitie dat niet alleen de taalvereisten daarvoor verantwoordelijk zijn. Het feit dat men in Brussel het kader niet kan opvullen, is ook het gevolg van tal van andere factoren. Enerzijds stelt de federale regering dat de structurele maatregel die men zou moeten nemen - namelijk de wijziging van de taalwetgeving - te delicaat is. Daarom opteert zij voor een uitbreiding van het systeem van de toegevoegde rechters, die buiten het toepassingsgebied van de taalwetgeving vallen. Anderzijds neemt men dan toch die structurele maatregel. Volgens de heer Van Hauthem is dat voor de Franstaligen een uitnodiging om over te gaan tot eentalig Franstalige benoemingen. De taalvereiste wordt immers afgezwakt. Zelfs als men aan die vereiste niet voldoet, kan men nog toegevoegd rechter worden. In dat geval moet men aan geen enkele taalvereiste voldoen en krijgt men er nog een premie bovenop.

Naar aanleiding van het overleg over het belangenconflict met betrekking tot de toegevoegde rechters, werd door de delegatie van het Vlaams Parlement een aantal zeer objectieve en redelijke argumenten gehanteerd. Minister van Justitie Verwilghen beloofde zowel in de Kamer als in de Senaat dat de maatregel van de toegevoegde rechters tijdelijk zou zijn. De regering zou daartoe een amendement indienen. Hij stelde letterlijk : 'Aldus is de regering bereid het wetsontwerp te amenderen in die zin dat de verhoging van het aantal toegevoegde magistraten slechts toegestaan is voor een beperkte periode van vier jaar'. Uiteindelijk werd het wetsontwerp toch niet geamendeerd.

De heer Van Hauthem besluit dat, gezien de federale minister het systeem van toegevoegde rechters zelfs niet tijdelijk maakt en tegelijkertijd de taalwetgeving wijzigt om de taalvereiste af te zwakken, het logisch is dat het Vlaams Parlement tegen het ontwerp tot wijziging van de taalwetgeving een belangenconflict opwerpt.

De heer Caluwé wijst erop dat het betwiste wetsontwerp betrekking heeft op dezelfde problematiek als het wetsontwerp op de toegevoegde rechters. Het belangenconflict dat werd opgeworpen tegen dat laatste ontwerp, heeft geen resultaat opgeleverd. Zelfs het aan de heer Erdman toegezegde amendement om de tijdelijkheid van de maatregel in te voeren, werd uiteindelijk niet ingediend. Het aan de Senaat overgezonden ontwerp voorziet dus niet in die tijdelijkheid.

De voorzitter van het Vlaams Parlement stuurde reeds een brief naar de Vlaamse regering met de vraag waarom zij het advies dat het belangenconflict weerlegt, mee onderschreef in het Overlegcomité. In elk geval is het aangewezen om ook ten aanzien van het tweede ontwerp, dat de taalwetgeving wijzigt, een belangenconflict op te werpen.

De heer Caluwé vreest dat de achterstand in gerechtszaken in Brussel door de voorliggende maatregelen nog zal toenemen. Ook de heer Van Vaerenbergh wees daarop bij het overleg met de Kamer. Er zijn immers zoveel aspecten van tweetaligheid aanwezig in de procedures in Brussel, dat eentalig Franstalige rechters tolken en vertalers zullen moeten inschakelen.

Met de voorgestelde maatregelen wil men het Brusselse gerecht uit de nood helpen. Nochtans is de gerechtelijke achterstand van het Hof van Cassatie overduidelijk te wijten aan taalredenen. Daarvoor ontwikkelt men echter geen oplossingen, of toch geen oplossingen die de bestaande noden zouden lenigen, zoals een uitbreiding van het aantal Nederlandstalige rechters in het Hof. Ook dat is een belangrijke overweging.

De heer Van Vaerenbergh heeft het moeilijk met de combinatie van de twee ontwerpen. Bovendien heeft de federale regering zich niet gehouden aan de belofte om het ontwerp op de toegevoegde rechters te amenderen. Hij herinnert eraan dat er in de jaren zestig twee soorten taalexamens bestonden, waaruit moest blijken of men al dan niet perfect tweetalig was. Wie slaagde in het minder zware examen, kon plaatsvervangend vrederechter worden. Nadat het onderscheid tussen de beide examens vervaagde, organiseerde men vanaf 1963 nog maar één examen.

De heer Van Vaerenbergh heeft er geen bezwaar tegen dat er twee soorten examens bestaan. Het is immers belangrijk dat een rechter een conversatie kan voeren met de rechtsonderhorigen en hen kan begrijpen. Voor hem ligt de combinatie van de twee ontwerpen echter moeilijk.

Volgens de heer De Batselier, die in persoonlijke naam spreekt, is de combinatie van de twee wetsontwerpen ontoelaatbaar. Eerst wou men het systeem van de toegevoegde rechters uitbreiden - wat werd voorgesteld als een conjuncturele maatregel , nu stelt men ook nog een structurele maatregel voor, terwijl men die conjuncturele maatregel niet echt conjunctureel wil maken. Twee fundamentele ingrepen voorstellen gaat te ver.

Voor het Vlaams Parlement was het voldoende om van de toegevoegde rechters een tijdelijke maatregel te maken. Dat was maar een kleine toegeving. Om die reden werd geen akkoord bereikt met de Kamer. Nadien werd die tijdelijkheid zelfs niet meer ingeschreven. Dat is een kaakslag voor het Vlaams Parlement. Het is daarom aangewezen om over beide maatregelen nog eens overleg te plegen. Het is inderdaad belangrijk dat de discussie over de tijdelijkheid van de toegevoegde rechters wordt hernomen. Deze motie betreffende een belangenconflict kan een element zijn.

De commissie heeft ermee ingestemd om over de moties betreffende een belangenconflict in plenaire vergadering te beraadslagen. (Applaus bij het VB)

De heer Joris Van Hauthem : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, ik dank de verslaggever. Aan zijn betoog moet eigenlijk niet zo veel meer worden toegevoegd, want hij heeft de situatie goed samengevat. De moties die hier vandaag worden besproken, zijn inderdaad gericht tegen het wetsontwerp waarover morgen zal worden gestemd in de Senaat en dat de taalvereisten voor magistraten, onder meer in Brussel, gaat versoepelen.

Het probleem is niet dat de taalproef nu zal worden georganiseerd door Selor, maar wel dat er twee niveaus komen. Onder meer korpsoversten, politierechters en vrederechters moeten een grondige taalkennis hebben, terwijl de anderen een voldoende kennis moeten hebben. De taalproef wordt dus aangepast aan het soort rechtbank waarbinnen men moet functioneren. De federale regering rechtvaardigt dit idee met het argument van de gerechtelijke achterstand in Brussel.

De verslaggever vermeldde reeds dat toenmalig justitieminister De Clerck in de vorige zittingsperiode ook al een poging heeft gedaan om de taalvereisten te versoepelen en dus de taalwetgeving te wijzigen. Het Vlaams Parlement heeft daartegen een belangenconflict ingeroepen, waardoor het ontwerp nooit meer op de agenda van het federale parlement is verschenen.

Er is volgens ons nood aan een nieuw belangenconflict omdat dit ontwerp samen met het ontwerp over de toegevoegde rechters moet worden beoordeeld. Door dat ontwerp zal het bestaande korps van toegevoegde rechters gevoelig worden uitgebreid, en toegevoegde rechters zijn helemaal niet onderhevig aan de taalwetgeving in gerechtszaken. Ook voor dit ontwerp werd het argument van de gerechtelijke achterstand in Brussel aangehaald. Ook tegen dit ontwerp heeft het Vlaams Parlement eind vorig jaar een belangenconflict ingeroepen.

In de memorie van toelichting bij het ontwerp zegt de minister van Justitie dat hij die maatregel wel moet nemen, want als hij structurele maatregelen wil nemen, dan - en ik citeer de minister - 'kan alleen een wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken tot een structurele oplossing leiden'. Enerzijds wordt het ontwerp betreffende de toegevoegde rechters, waarover ook morgen wordt gestemd in de Senaat, bestempeld als een conjuncturele maatregel, met als argument dat men om structurele maatregelen te nemen de taalwetgeving moet wijzigen, wat politiek nogal delicaat ligt. Anderzijds is er nu sprake van een ontwerp dat effectief de taalwetgeving wijzigt en de taalvereisten versoepelt.

Het Vlaams Parlement heeft dus een belangenconflict ingeroepen tegen het wetsontwerp betreffende de toegevoegde rechters. Ik ga alle argumenten die het Vlaams Parlement in het overleg naar voren heeft gebracht niet meer herhalen, ik belicht alleen de belangrijkste. De fundamentele tweetaligheid van Brussel zou in het geding komen. We zouden evolueren naar twee soorten rechters in Brussel, degenen die wel aan de taalvereisten voldoen en degenen die dat niet doen, na 25 jaar onwettige benoemingen in de Brusselse magistratuur. We hebben gesteld dat het systeem van de toegevoegde rechters de tweetaligheid van Brussel fundamenteel op de helling zet en de taalwetgeving wil omzeilen.

Dat blijkt ook uit de praktijk. Bij het bestaande korps van toegevoegde rechters dat aan Brussel is toegewezen, zien we, wat de rechtbank van eerste aanleg betreft, dat van de 21 toegevoegde rechters 17 eentalig Franstalig zijn, 3 eentalig Nederlandstalig zijn en 1 tweetalig Nederlandstalig is. Bij het korps van benoemden, volgens het klassieke systeem, zien we dat van de 83 benoemden 33 Nederlandstaligen zijn, waarbij 31 tweetalig zijn. Dus 94 percent daarvan is tweetalig. Van de 50 Franstaligen die benoemd zijn, hebben er slechts 19 de proef met betrekking tot de kennis van de andere landstaal afgelegd. Dat is nauwelijks 38 percent.

Als men de regel, die bepaalt dat twee derde van het totale aantal rechters in Brussel een grondige kennis moet hebben van de andere taal, in stand wil houden, dan zijn het vrijwel uitsluitend de Nederlandstaligen die ervoor zorgen dat die tweederde regel nog min of meer overeind blijft. Het perverse effect daarvan is dat er geen eentalig Nederlandstaligen meer kunnen worden benoemd.

De vraag van het Vlaams Parlement naar aanleiding van het ontwerp - het belangenconflict over de toegevoegde rechters - om ten minste in de wet in te schrijven dat dit maar een tijdelijke maatregel zou zijn, is niet ingewilligd. Nochtans heeft federaal minister van Justitie Verwilghen in de Kamer, naar aanleiding van de behandeling van het belangenconflict, zeer duidelijk het volgende gezegd.

Ik citeer : 'In dat opzicht kan de regering zich evenwel vinden in een verduidelijking van het voorgestelde wetsontwerp door de tijdelijkheid van de voorgestelde maatregel uitdrukkelijk in te schrijven in het dispositief indien dit de intenties van de regering kan verduidelijken ten aanzien van het Vlaams Parlement. Aldus is de regering bereid het wetsontwerp te amenderen in die zin dat de verhoging van het aantal toegevoegde magistraten slechts toegestaan is voor een beperkte periode van vier jaar. Deze overgangsperiode zal toestaan dat inmiddels de structurele maatregelen hun uitwerking vinden.'

Dat was dus het antwoord van minister Verwilghen op ons belangenconflict. Die belofte van de minister van Justitie is ook nog eens in de Senaat met zoveel woorden herhaald. We hebben echter gezien dat er van die tijdelijke maatregel absoluut niets in huis is gekomen.

Uit de twee ontwerpen waarover morgen in de Senaat wordt gestemd, blijkt het volgende. Het systeem van de toegevoegde rechters wordt uitgebreid. Er wordt dus een korps van rechters gecreëerd die niet onderhevig zijn aan de taalwetgeving. De federale minister zegt dat dit een conjuncturele maatregel is, maar hij weigert de tijdelijkheid ervan wel in de wet te schrijven. In het ontwerp dat nu geviseerd wordt, zit een structurele maatregel waarbij de taalvereisten nog eens worden afgezwakt. Dit is natuurlijk een uitnodiging voor de Franstaligen om eentaligen te benoemen. Voor degenen die niet in het afgezwakte taalexamen slagen, is er geen probleem. Zij kunnen dan nog als toegevoegd rechter benoemd worden, en krijgen voor hun eentaligheid nog eens een premie, die schommelt tussen de 130.000 en de 190.000 frank.

Dit kan natuurlijk voor ons niet. Deze motie betreffende een belangenconflict komt niet vanuit een zekere geborneerdheid. Hier staat effectief de tweetaligheid van Brussel - in dit geval in gerechtszaken - op het spel. Het is zeer de vraag of door die maatregelen de gerechtelijke achterstand in Brussel zal worden weggewerkt. Veel studies wijzen erop dat de taalproblematiek maar voor een heel klein deel verantwoordelijk is voor de gerechtelijke achterstand. Bovendien zijn er in een gerechtelijk arrondissement zoals Brussel bijzonder veel taalgemengde zaken. Als men nu daarvoor tolken en vertalers zal moeten inschakelen, dan zou het wel eens kunnen dat de gerechtelijke achterstand door de nu voorliggende maatregelen alleen maar zal vergroten. Ook de Nederlandse Orde van Advocaten heeft zich trouwens scherp uitgelaten over deze ontwerpen.

Het feit dat deze motie niet vanuit een zekere geborneerdheid is ingediend, wordt overigens bewezen door het feit dat de voorzitter van dit parlement in de commissie - ten persoonlijken titel, weliswaar - heeft gezegd dat de combinatie van de twee maatregelen niet kan. Hij heeft daaraan toegevoegd dat de wijze waarop het Vlaams Parlement werd behandeld naar aanleiding van het belangenconflict over de toegevoegde rechters, een kaakslag is voor het Vlaams Parlement. Die woor den van de heer De Batselier betekenen dus toch wel iets.

Collega's, wat is de conclusie van dit alles ? Na 25 jaar onwettige benoemingen nu nog eens moeten slikken dat de federale regering massaal eentalig Franstalige rechters benoemt, die aan geen enkele taalvereiste moeten voldoen, terwijl tegelijkertijd de taalvereisten zelf nog eens worden afgezwakt : een Vlaams Parlement dat zichzelf respecteert, kan dit niet laten passeren. (Applaus bij het VB)

De heer Ludwig Caluwé : Mijnheer de voorzitter, waarde collega's, morgen liggen in de Senaat twee ontwerpen ter stemming voor. Ten eerste is er het ontwerp om het aantal toegevoegde rechters in het rechtsgebied van het Hof van Beroep van Brussel gevoelig uit te breiden. Ten tweede is er het ontwerp om de taalwetgeving in gerechtszaken te versoepelen.

Tegen het eerste ontwerp heeft het Vlaams Parlement al een belangenconflict ingeroepen. Tijdens de overlegprocedure was er op zeker moment in de Kamer een compromis in de maak. Federaal minister Verwilghen had de heer Erdman toegezegd dat er een amendement zou worden ingediend om deze maatregel om het aantal toegevoegde rechters uit te breiden, tijdelijk te maken. Dat werd trouwens ook voorgeschreven in het advies van een nota bene Franstalige kamer van de Raad van State, die stelde dat het ontwerp over de toegevoegde rechters enkel mocht worden doorgevoerd als de maatregel tijdelijk zou zijn.

Voor ons was dit amendement niet voldoende, en parlementsvoorzitter De Batselier heeft dat ook meegedeeld. Zoals werd gesteld door de commissie die de gerechtelijke achterstand in Brussel bestudeert, is het duidelijk dat de uitbreiding van het aantal toegevoegde rechters niet de crisismaatregel is waarmee het probleem van de achterstand in Brussel kan worden opgelost. In het advies van die commissie stond uitdrukkelijk dat de uitbreiding dat doel niet diende. Voor ons was dan ook het amendement dat de maatregel tijdelijk maakte, geen oplossing.

Toch zou het voor ons een stap zijn geweest in de goede richting. We hebben echter moeten vaststellen dat, ondanks de toezegging van de minister aan een lid van de meerderheid in de Kamer, het aangekondigde amendement niet werd ingediend. Toen het werd ingediend door anderen, werd het niet goedgekeurd. Bijgevolg is aan het ontwerp dat nu in de Senaat is ingediend, geen amendement toegevoegd dat voorziet in tijdelijkheid.

In dezelfde periode werd ook door de Franse Gemeenschap een belangenconflict ingeroepen met betrekking tot de taalregeling die in de Copernicuswet is ingeschreven. Er werd gevreesd dat die een te zware taalvereiste oplegde aan hoge Franstalige ambtenaren. Op dit belangenconflict is het federaal parlement wel ingegaan. Een amendement dat door de Franse Gemeenschap naar voren werd geschoven, is toen wel goedgekeurd, zodat de regeling werd versoepeld - in mijn ogen al te zeer.

Het feit dat niets in dit belangenconflict omtrent het ontwerp over de toegevoegde rechters tot enig resultaat heeft geleid, en dat aan de verzuchtingen van het Vlaams Parlement op geen enkel punt werd tegemoetgekomen, verwonderde ook het Bureau en de voorzitter van het Vlaams Parlement. Er werd dan ook een brief gestuurd naar de Vlaamse regering met de vraag naar opheldering. De regering had zich in het Overlegcomité immers aangesloten bij de these dat er inderdaad geen enkele wijziging nodig was. Bij mijn weten is op deze brief, die werd verstuurd in mei, nog steeds geen antwoord gekomen. Minister Gabriels, die hier - buiten mijn verwachtingen - als lid van de regering aanwezig is, kan ons misschien opheldering verschaffen.

Dit alles kan niet los worden gezien van het tweede ontwerp waartegen we nu een motie omtrent een belangenconflict indienen. Tegen het eerste ontwerp, over de toegevoegde rechters, kunnen we dat niet opnieuw doen, ook al werd er eerder geen enkel gevolg aan gegeven. Met het tweede ontwerp worden een aantal wijzigingen aangebracht aan de taalregeling in gerechtelijke aangelegenheden. Eén van die wijzigingen is een goede zaak. De taalkennis zal voortaan worden onderzocht door Selor, dat daar vermoedelijk beter voor is uitgerust dan degenen die het nu doen. Het invoeren van twee niveaus van talenkennis lijkt me geen goede zaak. Momenteel zijn er eentalige en tweetalige rechters. Voortaan zullen er verschillende soorten tweetaligen zijn. Dit is niet opgenomen in de wet die de talenkennis van magistraten regelt.

Er zullen twee niveaus van tweetaligheid zijn. Dit betekent dat de rechters die in een andere taal dan de taal van hun diploma moeten zetelen, aan meer voorwaarden moeten voldoen dan de rechters die het statuut van tweetalig magistraat hebben, maar nooit in een andere taal dan de taal van hun diploma moeten zetelen.

Deze laatste groep moet enkel een passieve kennis van de andere taal hebben. Indien we willen dat in een tweetalig gebied op een fatsoenlijke manier recht wordt gesproken, zouden we de eentalige magistraten een soepeler taalexamen moeten opleggen. Mijns inziens moeten deze mensen minstens over een passieve kennis van de andere landstaal beschikken. In echtscheidingszaken gebeurt het immers geregeld dat beide partners in een ander taalgebied zijn geboren. Het kan toch niet dat een rechter een vertaler nodig heeft om een geboorte of huwelijksakte in de andere taal te kunnen lezen. Rechters moeten vaak zaken behandelen tussen huurders en verhuurders die uit verschillende taalgebieden komen. Het kan toch niet dat een rechter een tolk nodig heeft om de uiteenzetting van de huurder of van de verhuurder te begrijpen.

Indien we in een tweetalig gebied het onderscheid tussen verschillende soorten talenkennis moeten maken, mogen we van elke eentalige rechter minstens een passieve kennis van de andere landstaal verwachten. Ik wil er trouwens op wijzen dat het nog steeds de bedoeling is om heel wat eentaligen tot toegevoegde rechter te benoemen.

De mensen die vinden dat de justitie in dit land niet kan worden gesplitst, moeten zich consequent opstellen. De magistraten die recht moeten spreken en die de regels moeten toepassen, moeten in staat zijn om uitspraken in de andere landstaal te begrijpen. We mogen dit zeker verwachten van de rechters die in een tweetalig gebied zetelen. Het wetsontwerp lost dit probleem niet op.

Er is nog een ander probleem dat door dit wetsontwerp niet wordt opgelost. Er is veel moeite gedaan om oplossingen te vinden voor de problemen in het gerechtelijk arrondissement Brussel. Er doet zich echter een even groot probleem voor bij het Hof van Cassatie. Eigenlijk zit het Hof met Cassatie met precies het omgekeerde probleem. Er zijn heel wat meer Nederlandstalige dan Franstalige zaken. Het aantal Nederlandstalige zaken blijft trouwens aangroeien. Normaal gezien moet elk magistraat zetelen in de taal van zijn diploma. Ik heb evenwel de indruk dat een aantal Franstalige rechters van het Hof van Cassatie momenteel Nederlandstalige zaken behandelen.

Onze motie houdt hier rekening mee. Dit is het grote verschil tussen onze motie en de motie van de heer Van Hauthem. De achterstand van het Hof van Cassatie heeft vooral betrekking op Nederlandstalige zaken. Het wetsontwerp zou ook voor dit probleem een oplossing moeten bevatten.

Morgen zal in de Senaat over twee wetsontwerpen worden gestemd. Er zijn heel wat Franstaligen die vinden dat de gerechtelijke achterstand in Brussel tot een taalprobleem kan worden herleid. In de loop van de voorbije jaren hebben die mensen steeds dezelfde twee oplossingen gesuggereerd. Een aantal onder hen willen het aantal toegevoegde rechters verhogen. Dit zou neerkomen op een uitbreiding van het aantal eentalige rechters. Anderen vinden dit geen goede oplossing en pleiten voor een versoepeling van de taalvereisten en van het taalexamen.

Ik vind geen van beide oplossingen goed. Ik zou verwachten dat slechts een van beide oplossingen het zou halen, maar morgen liggen de twee voorstellen van de Franstaligen ter stemming voor. Ik kan alleen maar hetzelfde zeggen als wat voorzitter De Batselier in de commissie heeft gezegd, namelijk dat de combinatie van de twee wetsontwerpen ontoelaatbaar is, en dat het feit dat geen enkele toezegging werd gedaan ten opzichte van de Vlaamse visie, een kaakslag is voor het Vlaams Parlement. Ik kijk dan ook uit naar de betogen van leden van de meerderheid bij deze moties. (Applaus bij de oppositie)

De heer Etienne Van Vaerenbergh : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijnheer de minister, collega's, in het gerechtelijk arrondissement Brussel wisten de kandidaten voor een plaats als rechter bij de rechtbank van eerste aanleg, aan welke voorwaarden ze moesten voldoen. De voorwaarde voor de Nederlandstaligen was dat zij het taalexamen Frans moesten hebben afgelegd. Een Franstalige moest geen taalexamen Nederlands hebben afgelegd. Dat was de realiteit.

Aangezien een rechter in Brussel alleen in de rechtbank van eerste aanleg kon zetelen in de taal waarin hij zijn diploma had gehaald, waren er verhoudingsgewijs natuurlijk meer Nederlandstalige rechters en konden zij meer zaken behandelen dan Franstaligen. De oplossing die de achtereenvolgende ministers van Justitie, namelijk Moureaux, Gol, Wathelet, eraan hebben gegeven in het verleden was, in strijd met de taalwetgeving, de benoeming van eentalig Franstaligen waar het per definitie tweetaligen moesten zijn. Dat is blijven duren tot iemand zich benadeeld voelde en naar de Raad van State is gestapt. De Raad van State heeft gezegd dat de taalwetgeving van openbare orde is en moet worden gerespecteerd. Sindsdien is het hek van de dam want iedereen weet dat overal in Vlaanderen gerechtszaken vertraging oplopen, en dat het te lang duurt voor zaken tot een einde komen.

De federale regering heeft een onderzoekscommissie opgericht om na te gaan hoe de gerechtelijke achterstand kan worden opgelost, vooral in Brussel. De commissie is tot een aantal voorstellen voor structurele maatregelen gekomen. Wat ze niet voorstelde, was natuurlijk de versoepeling van de taalexamens en de uitbreiding van de eentalige rechters.

Belangrijk in deze zaak is, zoals ook de 2 vorige sprekers hebben gesteld, dat de voorzitter van de Kamer op een bepaald ogenblik voorstelde de tijdelijkheid in te voeren voor het eerste ontwerp, namelijk dat van de toegevoegde rechters, waarover een belangenconflict werd ingeroepen. Dit is blijkbaar toegezegd door de minister van Justitie, maar deze belofte is niet gehouden, blijkbaar omwille van de grote tegenstand van de Franstaligen. Dat maakte de voorzitter van het Vlaams Parlement woedend. Hij zegt dat we een kleine toegeving doen, die we eigenlijk niet aanvaarden tijdens het overleg, en naderhand krijgen we desbetreffend beloftes die niet worden gerespecteerd.

Wanneer men een oplossing wil geven aan de achterstand in Brussel, zou men tegelijkertijd een oplossing moet geven voor de Nederlandstaligen, bij het Hof van Cassatie. Ik herinner me dat De Standaardgroep 2 jaar geleden een interview had met de procureurgeneraal van het Hof van Cassatie. Hij verklaarde dat, als de gerechtelijke achterstand bij het Hof van Cassatie voor de Nederlandstalige zaken binnen 2 jaar niet was opgelost dankzij het invoeren van referendarissen - Nederlandstaligen meer dan Franstaligen - hij als eerste zou vragen de taalpariteit bij het Hof van Cassatie te doorbreken.

Het is nu 2 jaar later en de gerechtelijke achterstand bij het Hof van Cassatie is nog altijd niet opgelost. Ik vraag om een oplossing daarvoor. Dat is de reden waarom we de motie van CD&V vollediger vinden, en daarom zullen wij deze motie in elk geval steunen. (Applaus bij CD&V, VB en VU&ID)

De voorzitter : Vraagt nog iemand het woord ? (Neen) De bespreking is gesloten. We zullen om 16 uur de hoofdelijke stemmingen over de moties houden.