1999 - 2003

Vragen voor de Eerste-Minister Guy Verhofstadt

30 March 2000

Vraag om uitleg over de federale recuperatie op tal van Vlaams bevoegdheidsterreinen

Vraag

De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Ik stel deze vraag omdat het me sinds enkele weken opvalt dat de federale overheid in verscheidene dossiers nogal eigengereid optreedt en op het bevoegdheidsterrein komt van gewesten en gemeenschappen, overigens van alle gewesten en gemeenschappen, niet alleen de Vlaamse. De federale overheid neemt beslissingen waarnaar gewesten en gemeenschappen zich dan maar te schikken hebben of die ze eenvoudigweg moeten uitvoeren, alsof het om ondergeschikte besturen gaat. Het begon me zo op te vallen dat ik een lijstje heb bijgehouden.
Ik herinnerde me een aantal zaken uit het begin van de huidige regeerperiode. Bij haar aantreden benoemt de federale regering een regeringscommissaris voor het grootstedelijk beleid met als eerste opdracht het beheer van een fonds voor de grote steden, 1,5 miljard groot en bestemd voor Brussel, Antwerpen, Gent, Charleroi en Luik. Waarom worden deze middelen niet door de gewesten beheerd? Zij zijn toch bevoegd voor de belangrijkste aspecten van het stedelijk beleid. In de vorige Vlaamse regering in 1995 werd overigens voor het eerst een minister specifiek bevoegd voor het stedelijk beleid. De belangrijkste actie op dit terrein was de oprichting van een Sociaal Impulsfonds. Met de middelen daarvan kunnen zowel de Vlaamse regering in Vlaanderen als de Vlaamse Gemeenschapscommissie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest initiatieven nemen. Nu is in de Vlaamse regering minister Anciaux bevoegd voor het stedelijk beleid, maar het is zeer onduidelijk waar zijn bevoegdheden precies liggen en of hij niet helemaal overvleugeld wordt door de federale regeringscommissaris.
Met de versoepeling van de nationaliteitswetgeving doorkruist de federale regering de facto het inburgeringsbeleid van de Vlaamse regering. In het VLD-verkiezingsprogramma waren inburgering en nationaliteit overigens aan elkaar gekoppeld en werd het element van inburgering bovendien uitdrukkelijk beschouwd als een gemeenschapsbevoegdheid.
Tot zover wat ik mij herinner van het jaar 1999. Sinds februari 2000 is het aantal voorbeelden snel en exponentieel toegenomen.
Er was het federaal Zaventem-akkoord waarbij op tal van punten beslissingen zijn genomen die door het Vlaams Gewest moeten worden uitgevoerd. Tracés worden getrokken, milieunormen worden vastgelegd en het Vlaams Gewest moet dat allemaal gewoon overnemen, zonder dat het in het gesprek wordt betrokken.
Op 26 februari 2000 is de federale minister van Sociale Zaken Vandenbroucke niet tevreden met zijn rol van budgetbewaker van de ziekteverzekering. Hij wil een gezondheidsbeleid voeren in de plaats van een ziekteverzekeringsbeleid en beweegt zich aldus op het terrein van de gemeenschappen.
De Vlaamse gemeenschap heeft overigens al gezondheidsdoelstellingen vastgesteld.
Op 1 maart 2000 wordt een federaal sociaal akkoord met de non-profitsector gesloten, dat een Vlaams akkoord hypothekeert. De Vlaamse ministers werden niet betrokken bij de onderhandelingen. Intussen hebben die Vlaamse ministers wel zelf een akkoord bereikt waarbij ze één miljard doorschuiven naar de federale overheid, een koekje van eigen deeg, als het ware.
Dan krijgen we in maart nog het veiligheidsplan van minister van Justitie Verwilghen, dat tal van preventiemaatregelen omvat, en terecht overigens, maar waarmee de federale overheid zich ook weer op het terrein van de gemeenschappen begeeft. Die hadden bij de onderhandelingen moeten worden betrokken in de plaats van zich gewoon te moeten schikken naar de beslissingen van de federale overheid.
Op 13 maart 2000 laat Vlaams minister Sauwens, bevoegd voor Binnenlandse Aangelegenheden, via de pers weten dat hij in het kader van een interministeriële conferentie met zijn federale collega Duquesne overleg wil plegen over de politiehervorming. Hoewel die hervorming directe gevolgen heeft voor de lokale besturen, is er zelfs nog geen informeel overleg geweest.
Op 15 maart 2000 verbiedt federaal minister van Buitenlandse Zaken Vlaams minister Sauwens, bevoegd voor Buitenlandse Handel, naar Wenen te reizen, waar hij in het Vlaamse Huis Vlaamse zakenlui en vertegenwoordigers van Vlaams-Oostenrijkse joint-ventures wou ontmoeten.
Op 20 maart 2000 beslist de federale minister van Volksgezondheid, mevrouw Aelvoet, het geheel van de kwaliteitsbewaking in de gezondheidszorg onder te brengen in één federaal instituut. Volgens het Arbitragehof zijn nochtans de gemeenschappen bevoegd voor het opzetten van een systeem van integrale kwaliteitszorg. In dat verband verwijs ik naar het Vlaams decreet van 25 februari 1997 betreffende de integrale kwaliteitszorg in de verzorgingsvoorzieningen.
Bij deze chronologische opsomming heb ik de eerste minister enkele keren ontkennend zien reageren. Ik mag hem er wel op wijzen dat ik niet alleen sta met deze vaststellingen. Voormalig minister Leo Peeters reageerde evenees op het Zaventem-akkoord en zelfs de minister-president moest hem bijvallen omdat hij de waarheid sprak. Ook de heer Denys, afkomstig uit het kiesarrondissement van de eerste minister, maakt een gelijkaardige opsommig. Op zijn website kunnen we lezen: "Een federale staatsstructuur is maar leefbaar als er een bestuurlijke loyauteit is tussen de federale overheid en de deelgebieden. Parallelle en gelijkgezinde regeringscoalities zouden hiervoor een grotere waarborg moeten zijn. Onder paars-groen blijkt de federale loyauteit eenzijdig van de deelgebieden te komen". Ik heb mijn interpellatieverzoek pas vorige week ingediend. Misschien had ik dat eerder moeten doen, dan waren sommige beslissingen misschien niet gevallen.
Ik stel vast dat minister Onkelinx sindsdien teruggekomen is op haar oorspronkelijk Rosetta-plan, dat ook een bevoegdheidsoverschrijding inhield. Uiteindelijk zal de uitvoering verschillend zijn in Vlaanderen en Wallonië. Ik stel ook vast dat minister Michel terugkomt op zijn Oostenrijk-uitspraken en in een tegenovergestelde richting reageert. Eerst verbiedt hij de heer Sauwens allerlei dingen en nu zegt hij aan de heer Hasquin dat hij zij standpunt tegenover Oostenrijk moet temperen.
Anderzijds is men op andere terreinen opnieuw in de fout gegaan. Minister Vande Lanotte doet bijvoorbeeld naar aanleiding van de inrichting van het asielcentrum in Wingene weer allerlei beloftes inzake extra onderwijs en andere aangelegenheden die tot de bevoegdheden van de gemeenschappen behoren. Het moet gezegd, van deze minister verwondert het ons al lang niet meer dat hij over allerlei zaken verklaringen aflegt, niet omdat hij er bevoegd voor is, maar louter omdat ze met de provincie West-Vlaanderen te maken hebben.
Van meer belang zijn belangrijke punten van de agenda van de top van Lissabon die rechtstreeks met gewest- of gemeenschapsbevoegdheden te maken hebben, zoals het internetgebruik op scholen, het bevorderen van de werkgelegenheid met de link naar de beschikbaarheid van kinderdagverblijven, maatregelen ter bevordering van het ondernemingsklimaat vooral voor kmo's, enzovoort. De vlak voor deze top geplande vergadering van de interministeriële conferentie voor het Buitenlands Beleid werd afgelast door de minister van Buitenlandse Zaken. De Vlaamse minister-president had zich daar niet mogen bij neerleggen, maar het was wel de minister van Buitenlandse Zaken die voor deze afgelasting verantwoordelijk is. In artikel 1, tweede zin, van de gewone wet van 5 mei 1993 betreffende de internationale betrekkingen van gemeenschappen en gewesten wordt immers bepaald dat in de interministeriële conferentie voor het Buitenlands Beleid de federale regering de regeringen van de deelstaten regelmatig informeert over het buitenlands beleid, hetzij uit eigen beweging, hetzij op verzoek van een deelstaatregering. Intussen werden er op die top van Lissabon belangrijke beslissingen genomen inzake Vlaamse bevoegdheidsterreinen die ook grote financiële gevolgen hebben. Alle scholen moeten bijvoorbeeld nog dit jaar op het internet aangesloten worden.
Ik kom nu tot mijn vragen aan de eerste minister.
Is hij zich ervan bewust dat deze federale recuperatie ingaat tegen de grondwettelijke verplichting om de federale loyauteit in acht te nemen bij de uitoefening van de respectieve bevoegdheden en dat deze federale loyauteit ook door de federale regering moet worden gerespecteerd?
Op welke wijze zal hij ervoor zorgen dat in de materies waar er nog grijze zones zijn inzake bevoegdheidsverdeling of waar samenwerking tussen de verschillende beleidsniveaus aangewezen is, de Vlaamse regering vroegtijdig en actief aan de besluitvorming kan deelnemen en ze zo mee kan helpen bepalen? Uit de huidige gang van zaken blijkt immers dat de mogelijkheden voor overleg binnen het overlegcomité en de verschillende interministeriële conferenties onvoldoende benut worden. Wat zal de eerste minister doen om dat te verhelpen?
Allicht zal hij mij antwoorden dat een van de belangrijke redenen van het bij wijlen overschrijden van elkaars bevoegdheden voortvloeit uit het gebrek aan homogeniteit van de bevoegdheden. Vorig weekend verklaarde hij trouwens dat hij nog voor de paasvakantie, dat wil zeggen over hooguit een week, concrete voorstellen zal uitbrengen inzake de regionalisering van landbouw en buitenlandse handel en voor het uitklaren van enkele onduidelijke bevoegdheidsverdelingen. Graag had ik daar nu al iets over vernomen. Ik neem immers aan dat hij de grote lijnen al heeft vastgelegd van de verklaring die hij volgende week zal afleggen. Kan hij misschien ook zeggen hoe hij de financiering van die overgehevelde bevoegdheden denkt te regelen?
Aangezien hij ook aangekondigd heeft dat hij de regionalisering van de gemeente- en provinciewet nog voor het einde van het jaar tot een goed einde wil brengen, wil ik ook graag vernemen of dat ook betekent vóór 8 oktober, dat wil zeggen vóór de gemeenteraadsverkiezingen. De regionalisering van de gemeentewet moet, zoals altijd is beloofd, de waarborgen voor de Brusselse Vlamingen in de negentien Brusselse gemeenten versterken. Zal hij die waarborgen in de geregionaliseerde gemeentewet laten opnemen, zodat die reeds bij de eerstkomende gemeenteraadsverkiezingen effect zullen hebben?

Antwoord

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - De heer Caluwé, voor wie ik zeer veel sympathie heb, heeft in feite twee vragen om uitleg gesteld. De eerste was aangekondigd en de tweede heeft hij ter plaatse geïmproviseerd omdat hij in de loop van zijn uiteenzetting de grond onder zijn voeten voelde wegzakken. Eigenlijk wou hij het hebben over de federale recuperatie, maar tegelijkertijd tijd ging hij beseffen dat er de jongste weken veel was veranderd. Hij gooide zijn vraag daarom over een andere boeg en informeerde naar de stand van zaken met betrekking tot de hervorming van de instellingen. Bij deze nodig hem dan ook uit een verzoek in die zin bij het Bureau in te dienen, zodat ik mij op het onderwerp kan voorbereiden!
In antwoord op de mondelinge vragen die over dit onderwerp vandaag in de Kamer zijn gesteld, heb ik mij optimistisch uitgelaten over de mogelijkheid om op dit terrein in de komende maanden een oplossing te bereiken, en dat in tegenstelling tot de voorzitters van de intergouvernementele en interparlementaire conferenties. Ik stel voor dat we daar volgende week dieper op ingaan. Ik verheug mij in elk geval over de bereidheid van de heer Caluwé om deze problemen mee op te lossen.
In de plaats van de confrontatiestrategie die in het verleden werd toegepast, maar die niets heeft opgeleverd, voort te zetten, hebben wij een methode ontwikkeld die op korte termijn ongetwijfeld resultaten zal opleveren. Ik meen in het vorige weekeinde mijn verwachtingspatroon dienaangaande voldoende te hebben toegelicht.

In de oorspronkelijk aangekondigde vraag om uitleg was sprake van de zogenaamde federale recuperatieacties. Ik vraag mij af of de heer Caluwé in het Vlaams Parlement dezelfde tactiek toepast, maar dan in omgekeerde zin. Mocht hij om onderwerpen verlegen zitten, dan kan hij altijd bij mij terecht voor inspiratie. Maar goed, daar gaat het niet over.
Met wat hij hier gezegd heeft, ben ik het niet eens.
Voor al de onderwerpen die de heer Caluwé heeft aangehaald, kan ik aantonen dat het ofwel om een federale bevoegdheid gaat, ofwel dat er overleg is geweest of zal worden georganiseerd. Blijkbaar is hij onvoldoende geïnformeerd. Voor een lid van de oppositie is het niet altijd zo gemakkelijk zich te informeren.
Een punt dat in uw lijstje ontbrak, was het dossier van de IJzeren Rijn. Ik heb daarstraks in de Kamer al uitleg gegeven over dat dossier dat al zo lang aansleept. Nadat de lijn in 1991 voor het verkeer was gesloten, werd in 1994 gepleit voor de heropening ervan. Gedurende zes à zeven jaar werd in dit dossier geen enkel resultaat geboekt, precies door de confrontatiestrategie. Onze noorderburen maakten dankbaar gebruik van die vermeende, of was het echte verdeeldheid.
Thans volgen wij een andere strategie. Wij trachten een samenwerking tot stand te brengen tussen de federale overheid en het betrokken gewest met betrekking tot bepaalde dossiers, zoals de verdieping van de Westerschelde of de IJzeren Rijn. Het dossier van de IJzeren Rijn werd opgelost dank zij de strategie van de samenwerking.
Een tweede voorbeeld is de top van Lissabon. Met het oog op die top hebben we initiatieven genomen om samen te werken.
Ik zal dit illustreren. Op aandringen van de Belgische en de Duitse regering, die beide regeren over een federaal land, werd in de tekst van Lissabon voor materies die te maken hebben met gewest- of gemeenschapsbevoegdheden, volgende clausule opgenomen : "... dat de lidstaten die doelstellingen moeten nastreven, evenwel met respect voor en inachtneming van hun grondwettelijke bepalingen."
In de aanhef van elk van de meer dan 50 conclusies die betrekking hebben op gewest- of gemeenschapsbevoegdheden werd deze clausule opgenomen. Het is de eerste maal dat zulks gebeurt.
Ten tweede heb ik me voorgenomen om begin mei, wellicht op 5 mei aanstaande, zoals ik gisteren heb aangekondigd voor het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden, een intergouvernementele conferentie te organiseren om op basis van het verslag van Lissabon een Belgisch actieplan op te stellen of beter gezegd een gemeenschappelijk actieplan van Vlaanderen, Wallonië en Brussel, of van de Vlaamse, De Franse en de Duitstalige Gemeenschap. Ik heb daarover al van gedachten gewisseld met de Vlaamse en de Waalse minister-president; met de minister-president van Brussel moet ik nog contact opnemen.
Op die intergouvernementele conferentie zullen wij moeten afspreken wie welk onderdeel van het plan voor zijn rekening zal nemen. De werkmethode die in Lissabon met de 15 werd toegepast, zullen de verschillende bestuursniveaus nu op ons eigen land toepassen.
Deze conferentie staat los van de interministeriële bijeenkomsten die uiteraard blijven lopen. Mochten we de conclusies van Lissabon aan de verschillende interministeriële conferenties toevertrouwen, dan zou alles worden uiteengetrokken en gaat het algemeen overzicht op het beleid dat wij wensen te voeren, verloren.
Mij wordt verweten me van gemeenschappen en gewesten niets aan te trekken, in Lissabon het woord te nemen over onderwijsproblematiek zonder mijn oor te luisteren te leggen bij de gemeenschappen, maar juist het tegenovergestelde is waar. Waar nodig werd ingeschreven dat het niet om federale bevoegdheden gaat en met twee van de drie gewesten heb ik al een akkoord bereikt over het organiseren van een intergouvernementele conferentie over de uitvoering van de top van Lissabon. Het proces dat in Lissabon op gang is gekomen, zal immers niet op 5 of 6 maanden zijn afgelopen, dat zal jaren opvolging vergen en talloze voortgangsverslagen.
De heer Caluwé heeft mij verweten met het veiligheidsplan, dat ook over preventie gaat, op het terrein van gewest- en gemeenschappen te komen. De regering weet dat en toen de minster van Justitie zijn veiligheidsplan heeft bekendgemaakt, heeft hij onmiddellijk een schrijven gericht aan de gewest- en gemeenschapsregeringen waarin hij vraagt naar hun bijdrage in het overleg.
Een recent kernkabinet dat het veiligheidsplan voor de tweede of de derde maal onder de loep nam, heeft besloten om een overleg te organiseren niet om het advies van de gemeenschappen en gewestren in te winnen, maar om samen, met hen het hoofdstuk preventie inhoudelijk in te vullen. Die beslissing kwam er misschien wel onder druk van de aangekondigde vraag van de heer Caluwé, misschien kan hij zich aanmelden als adviseur bij het kabinet van Justitie.
Voor elk van de voorbeelden die de heer Caluwé heeft gegeven, kan ik aantonen dat het tegendeel van federale recuperatie is gebeurd, zodat ik mij afvraag welke nevel het zicht van de heer Caluwé benevelt.
Hij haalt het voorbeeld aan van het Federaal Instituut voor Kwaliteitsbevordering. Welnu, hierover heeft overleg plaatsgevonden met de ministers-presidenten van de Vlaamse en van de Waalse regering, alsook met mevrouw Aelvoet, de bevoegde federale minister.
Vervolgens zegt de heer Caluwé dat de federale regering op 15 maart 2000 Vlaams minister Sauwens verbood om naar het buitenland te gaan. Wij hebben in dit dossier niet ingegrepen, het was een interne zaak van de Vlaamse regering. De heer Caluwé beweert dat minister Michel is opgetreden. Dat is helemaal niet waar, hij was zelfs niet in België, wat niet wil zeggen dat hij via de moderne communicatiemiddelen niet zou kunnen ingrijpen.
Op 13 maart 2000 was er sprake van een conflict tussen minister Sauwens en minister Duquesne met betrekking tot de politiehervorming. Dit is een federale bevoegdheid en het is dan ook normaal dat de heer Duquesne zich hiermee bezighoudt. Ik weet dat de heer Sauwens om overleg heeft gevraagd en ik heb de heer Duquesne gevraagd dit overleg te organiseren. We moeten niet tot op het einde van de politiehervorming wachten met het instellen van een overlegstructuur. Ondertussen hebben de respectieve kabinetten reeds contact gehad.
In maart 2000 was er een incident over het startbanenplan. Welnu, de startbanen zijn een bevoegdheid van de federale overheid. We zien in dat de situatie van de werkgelegenheid in het noorden en het zuiden van het land verschilt. Ik denk in dit verband aan de tekorten aan jongeren op de arbeidsmarkten. Om die reden hebben we zelf contact opgenomen met de gewesten teneinde ideeën uit te wisselen. Vorige woensdag, na de Ministerraad, hebben we overleg gepleegd. We meenden dat de gewesten rechtstreeks moesten worden betrokken bij de invulling van artikel 2 van het plan waardoor het watervalsysteem wordt ingesteld.
Er is dus geen sprake van federale recuperatie, wel integendeel. We zijn realistisch genoeg om in te zien dat er regionale verschillen zijn op de arbeidsmarkt en dat het beter is de gewesten rechtstreeks bij het uitstippelen van het beleid te betrekken.
Op 1 maart 2000 sluiten we een akkoord met de non-profitsector van de federale overheid. Ook hier is de federale regering bevoegd. De heer Caluwé stelt terecht dat dit akkoord gevolgen kan hebben voor de gemeenschappen. Als de Vlaamse gemeenschap of het Waalse gewest beslist om de wedden van de ambtenaren te verhogen, wat echt is gebeurd, dan stijgt op federaal vlak de druk om hetzelfde te doen. Toch zijn we de voorbije jaren niet op deze vraag ingegaan. Het akkoord met de non-profitsector is een goed akkoord dat vele problemen zal oplossen. Van federale recuperatie is hier geen sprake. Overigens is er wel degelijk voorafgaand overleg geweest tussen ministers Aelvoet en Vogels. Het tegendeel zou mij hebben verbaasd.
Dan kom ik bij het volgende probleem. De federale minister van Sociale Zaken zou niet tevreden zijn met de rol van budgetbewaker in de ziekteverzekering. Het is logisch dat hij over dat budget een mening heeft.
Dat hij daarover een mening heeft, betekent niet dat hij de federale bevoegdheid overschrijdt.
Ik geef een ander voorbeeld uit de lijst van de heer Caluwé, het Zaventem-akkoord. In dat akkoord hebben we niet gezegd wat precies de gewesten moeten doen. We hebben aangetoond wat tot de federale bevoegdheid behoort en aan de gewesten laten verstaan dat het niet slecht zou zijn dat ook zij op bepaalde gebieden maatregelen nemen. We hebben dus niet in de plaats van de gewesten beslist. Veertien dagen vóór we dat akkoord hebben gesloten, hebben we op mijn verzoek overleg gepleegd met de gewesten. Dat overleg had plaats op het kabinet van minister Daems in aanwezigheid van minister Durant. Ook de minister-president van de Vlaamse regering was daarbij aanwezig.
Een ander punt dat de heer Caluwé heeft vermeld, betreft de nationaliteitswetgeving. Die zou de invoering van de inburgeringscontracten, een gemeenschapsmaterie, doorkruisen. De heer Caluwé mag toch niet vergeten dat de nationaliteitswetgeving een federale bevoegdheid is. Als we de heer Caluwé moeten volgen, dan mogen we op federaal niveau geen enkele beslissing nemen over zaken die in de verste verte iets te maken hebben met gewest- of gemeenschapsbevoegdheden. Als we hem moeten volgen, dan kan de federale regering de boel sluiten.
Met zijn vraag om uitleg heeft de heer Caluwé de indruk willen geven dat de federale overheid zich bemoeit met gewest- en gemeenschapsbevoegdheden. Dat is een verkeerde voorstelling van zaken. De federale regering is integendeel juist uit op samenwerking en ik heb dat met een aantal voorbeelden aangetoond. Wat bijvoorbeeld het Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid betreft, heb ik de minister van Volksgezondheid gevraagd de gewesten rechtstreeks bij de oprichting te betrekken. Dat geldt evenzeer voor de buitenlandse handel. We moeten beseffen dat een grotere autonomie van gemeenschappen en gewesten niet strijdig is met directe samenwerking met het federale niveau. Die filosofie willen wij volgen, en dat heeft misschien bij de heer Caluwé verkeerdelijk de indruk gewekt van federale recuperatie. Natuurlijk is er wel een verschil met het verleden. In de voorbije jaren bleven dossiers soms vier jaar geblokkeerd door confrontaties allerhande waarover de pers dan ook uitvoerig berichtte.
In de komende weken en maanden zal ik alleszins mijn best doen om die verkeerde indruk die bij de heer Caluwé is ontstaan, weg te werken en ik hoop hem daarin niet te ontgoochelen.

Repliek

De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Ik had nooit gedacht dat de eerste minister mij gelijk zou geven. Ik heb echter vastgesteld dat hij, nadat ik mijn vraag om uitleg had ingediend, toch maatregelen heeft genomen en ook andere beslissingen heeft genomen. Daaruit besluit ik dat de elementen die ik in mijn vraag had verwerkt, toch op enige grond berusten.
Ik stel ook vast dat de indruk die dit bij mij oproept, niet alleen bij mij leeft, maar ook bij Vlaamse leden van de meerderheid en zelfs bij leden van de partij van de eerste minister. Aangezien zij dit ook openlijk te kennen geven, ga ik ervan uit dat ik het bij het rechte eind heb. Ik veronderstel immers dat de heer Denys beter dan ikzelf op de hoogte is van het overleg en van de feitelijke samenwerking tussen de gewesten, de gemeenschappen en de federale overheid.
In verband met de voorbereiding en de aanwezigheid op de Intergouvernementele Conferentie - niet de conferentie die de eerste minister in België zal organiseren, maar de Europese Intergouvernementele Conferentie - moet ik toch zeggen dat in het verleden, de gewesten en de gemeenschappen permanent over een volwaardige vertegenwoordiger beschikten, terwijl het nu de bedoeling zou zijn de gewesten en de gemeenschappen slechts bij de conferentie te betrekken wanneer het over hun bevoegdheden gaat. Ik vind dit een stap terug.
Wat de IJzeren Rijn betreft, wordt nu al voor de vierde keer aangekondigd dat er in het jaar 2001 15 treinen door Nederland zullen rijden. Ik stel vast dat Nederland daar nog altijd drie voorwaarden bij formuleert. Het is nog altijd niet duidelijk of wij aan deze voorwaarden wel kunnen beantwoorden. Anderzijds stel ik vast dat er in Wallonië al meteen van een compensatie wordt gesproken voor de kosten van het voorlopig stukje IJzeren Rijn dat dan nog grotendeels op Nederlands grondgebied ligt. Tegenover de kostprijs van 1 miljard voor deze voorlopige regeling, stelt mevrouw Durant 650 miljoen ter beschikking voor investeringen in het Waalse stuk in de streek van Moresnet. Dit is al verworven, terwijl we nog moeten afwachten of die treinen einde 2001 ook effectief zullen rijden.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Ik wens op die laatste opmerking nog even te reageren omdat daarover vanmiddag ook in de Kamer is gedebatteerd. Daar is duidelijk gebleken dat de twee lijnen waarover de heer Caluwé spreekt, interessant zijn voor Antwerpen. De ene zorgt voor een verbinding met het Roergebied en het zuidelijk tracé verbindt het met Midden-Europa.
Antwerpen ligt in Vlaanderen. Deze twee lijnen zijn dus ook interessant voor Vlaanderen. Ik zie niet in waar hier het probleem zit.