1999 - 2003

Vragen voor Minister van Mobiliteit en Vervoer, Isabelle Durant

10 February 2000

Vraag om uitleg over de rol van de gewesten in het spoorbeleid

Vraag

De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Naar aanleiding van enkele verklaringen van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Steve Stevaert, debatteerde het Vlaams Parlement enkele weken geleden over de rol van de regio's in het spoorwegbeleid en de exploitatie van sommige spoorverbindingen.
De standpunten van minister Stevaert zijn niet volledig eenduidig. In het advies dat hij aan de federale regering richtte naar aanleiding van de herziening van de beheersovereenkomst, pleitte de minister ervoor de spoorinvesteringen beter af te stemmen op de opties van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Hij pleitte ook voor een objectieve afweging van de dienstverlening en investeringen op basis van een vastgestelde netnormering. Enkele dagen later pleitte de minister ervoor dat de Vlaamse Vervoermaatschappij via participaties in buitenlandse spoorwegmaatschappijen expertise op het vlak van spoorwegen zou binnenhalen. De minister verklaarde dat eenzelfde maatschappij zich niet kan toespitsen op de exploitatie van grote nationale en internationale verbindingen en tegelijkertijd oog kan hebben voor het lokale en fijnmazige vervoer.

Tijdens het debat dat hierop volgde, kwamen de leden van het Vlaams Parlement tot de conclusie dat het niet nuttig is de NMBS via buitenlandse maatschappijen binnen de eigen landsgrenzen te beconcurreren. Wel was het Vlaams Parlement unaniem van oordeel dat de gewesten op het vlak van spoorwegbeleid en spoorexploitatie een complementaire rol moeten kunnen spelen met regionale beheersovereenkomsten. De basisdienstverlening en -investeringen waarvoor de NMBS zou blijven instaan, zouden worden vastgelegd in een objectieve netnormering die zowel kan uitgaan van netdichtheid en reizigersaantallen als van snelheidsnormen. Door deze netnormering zou uiteindelijk kunnen worden afgestapt van de subjectief vastgelegde 60/40-verhouding. De federale Staat moet zich niet organiseren op basis van subjectieve quota, maar wel op basis van objectieve economische en sociale noden.

Een correct georganiseerde complementariteit zou het de gewesten mogelijk maken momenteel verwaarloosde spoorverbindingen, zoals bijvoorbeeld in Limburg en de Antwerpse Kempen, nieuw leven in te blazen. De NMBS blijkt hiertoe vanuit haar eigen bedrijfslogica niet in staat te zijn.

Daarom vernam ik graag van de minister hoe zij staat tegenover de in het Vlaams Parlement unaniem goedgekeurde motie om te komen tot, ten eerste, een volledige en goed onderbouwde objectivering van de spoorweginvesteringen en spoorbediening, die in de plaats kan komen van de vaste 60/40-verhouding, ten tweede, de mogelijkheid om regionale beheersovereenkomsten te sluiten bovenop de objectief vastgestelde basisbediening, zodat gewesten met eigen budgetten en in eigen beheer een bijkomende spoorbediening kunnen verzekeren, ten derde, tot een betere vertegenwoordiging en betrokkenheid van de gewesten in het spoorbeleid?

Antwoord

Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - Allereerst wil ik toch opmerken dat de 60/40-regel geen uitvinding van de huidige regering is. Die verdeelsleutel bestaat al jaren. Bovendien zijn zogenaamd objectieve normen niet noodzakelijk beter om de beperkte overheidsmiddelen rechtvaardig te verdelen. "Objectief" klinkt natuurlijk goed, maar de vraag is welke criteria daarbij worden gehanteerd. Andere criteria kunnen een volkomen ander resultaat geven. Als we bijvoorbeeld de oppervlakte van het grondgebied als objectief criterium nemen, dan slaat de balans door in het voordeel van het zuiden van het land. Topografische criteria geven dan weer een andere verdeling. Voor ons is het basisprincipe duidelijk: het net moet voor iedereen, waar hij ook woont, toegankelijk zijn. Bovendien lijkt een allesomvattende en zelfs holistische benadering van het vervoerbeleid mij nog altijd het meest opportuun om alles goed op elkaar af te stemmen.
Ik begrijp heel goed de bezorgdheid voor een objectief en transparant vervoerbeleid. De investeringen kunnen worden verantwoord door voor elke belangrijke investering een echte kosten-batenanalyse te maken. Op die manier kan het maatschappelijke nut van alle voorgestelde investeringen gemaximaliseerd worden. Tijdens de onderhandelingen met de NMBS heb ik gevraagd meer garanties in het beheerscontract op te nemen.

De NMBS blijft als enige spoorwegonderneming in België instaan voor het binnenlands reizigersvervoer. Dat is trouwens de eerste openbare dienst die de overheid aan de NMBS oplegt, en ik wens daar momenteel niet van af te wijken. Ik vind het wel belangrijk dat de NMBS optimaal samenwerkt met de regionale vervoermaatschappijen, zodat het hele openbare vervoer zo goed mogelijk kan worden uitgebouwd, maar dan als complementaire vervoerders.

Zoals ik heb gezegd, vind ik het belangrijk dat er regelmatig overleg gepleegd wordt tussen de diverse vervoermaatschappijen om hun beleid zo goed mogelijk te kunnen coördineren. Dit geldt ook voor de overheden. Het is reeds het geval in de ICMIT, de Interministeriële Conferentie Mobiliteit Infrastructuur en Telecommunicatie, waar ik mijn regionale ambtgenoten regelmatig ontmoet om een optimale samenwerking tussen de federale overheid en de regionale overheid te bewerkstelligen.

De raad van bestuur van de NMBS moet de aandeelhouder, dus de federale overheid, vertegenwoordigen. De strikte taalpariteit in de raad van bestuur moet in feite onrechtstreeks het evenwicht tussen de regio's waarborgen. Ik ben evenwel geen voorstander van een rechtstreekse vertegenwoordiging, omdat het spoorwegvervoer duidelijk een federale materie is en ik geen extra politisering van de raad van bestuur wens.

Repliek

De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Ik stel vast dat de minister geen gevolg geeft aan de vragen die in de motie, die in het Vlaams Parlement unaniem werd aangenomen, zijn vervat. Zij vindt de huidige 60/40 regeling een objectief criterium. Zullen de bijkomende geplande investeringen voor het gewestelijk expresnet integraal volgens de 60/40 verhouding geschieden?
Ik betreur ten zeerste dat de minister niet wenst in te gaan op de uitdrukkelijke vraag van het Vlaams Parlement om de mogelijkheid te creëren bijkomend gewestelijk spoorwegverkeer te organiseren.
Het verbaast me des te meer dat de minister zelfs niet bereid is vertegenwoordigers van de gewesten in de raad van bestuur van de NMBS op te nemen. Dat lijkt me toch het minimum. De CVP-fractie zal een motie indienen die de wil van het Vlaams Parlement vertolkt.

De voorzitter. - De heer Ludwig Caluwé en mevrouw Mia De Schampelaere hebben een motie ingediend die luidt:
"De Senaat,
Gehoord de vraag om uitleg van de heer Caluwé over de rol van de gewesten in het spoorbeleid,
Gehoord het antwoord van minister Durant op deze vraag,
Gelet op de motie die door het Vlaams parlement werd aangenomen op 12 januari 2000 over de exploitatie van spoorverbindingen door De Lijn,
Vraagt de federale overheidsinstanties uitvoering te geven aan volgende in de motie van het Vlaams parlement opgenomen wensen:
1.komen tot een volledig onderbouwde objectivering van de spoorweginvesteringen en spoorbediening die in de plaats kan treden van de vaste 60/40-verhouding
2.de mogelijkheid creëren om regionale beheersovereenkomsten af te sluiten bovenop de objectief vastgestelde basisbediening zodat gewesten in staat zijn met eigen budgetten en in eigen beheer extra spoorbediening te garanderen,
3.een betere vertegenwoordiging en betrokkenheid van de gewesten in het spoorbeleid te organiseren."
De heer Guy Moens, mevrouw Jeannine Leduc, de heer Jean-Marie Happart en de heer Philippe Monfils hebben een gewone motie ingediend.
- Over deze moties wordt later gestemd.